Ton Lemaire en Eugene Dubois
Het was Ton Lemaire die me voor het eerst op het bestaan van Eugene Dubois wees in de bundel Over bomen gesproken 1985, waarin zijn bijdrage ‘Tussen wildernis en Arcadie’ eindigt naar aanleiding van het begrip Lichtung van Heidegger en daar komt Lemaire tot de ontdekking waarom het schilderij van Camille Corot ‘Souvenir de Mortefontaine’ hem al vanaf zijn jeugd heeft aangetrokken, omdat het tafereel sprekend lijkt op zijn eigen favoriete plek in de pseudo-wildernis van het landgoed van Dubois.


Nadat het Lemaire teveel werd aan de universiteit Nijmegen en verkaste naar Zuid Frankrijk om zoveel mogelijk aan selfsupporting te doen en vooral ook essays te schrijven. Dit is hem met al de boeken na zijn afscheid, mag men zeggen, goed gelukt. Hij kwam terecht in Theveny in de Dordogne. Voor Henry Miller, de opstandige bij uitstek, in De kolossus van Maroussi, een streek wanneer het paradijs ergens geweest moest zijn, het daar is. (Lemaire verhaalt dit zelf ook in Wandelenderwijs). Circa 2010 gaf deze verblijfplaats hem te weinig rust en zijn zelf gekozen refugié ging verder zuidelijker naar Savignac de Miremont. Zodat men nu Theveny verhuurt als vakantiebestemming met de reclame: als het voormalige onderkomen van de filosoof Ton Lemaire.
Hij staat steeds meer geboekstaafd als ecologische vluchteling (zo noemt hij zichzelf immers ook).
Ik heb het altijd wel merkwaardig gevonden dat zijn reeks artikelen over Eugene Dubois in het Limburgs tijdschrift Rondom Het Leudal ‘De Bedelaar van Prof. Dubois: geschiedenis van een landgoed’ 1977 geen weg gevonden hebben in een van zijn bundels, eigenlijk had hij er een boek over moeten maken, het onderwerp en de inhoud die Lemaire er aan gaf, leende zich er prima voor.
De naam Dubois drong pas goed tot me door omdat Lemaire zijn artikel ‘Tussen wildernis en Arcadie’ ook in zijn bundel Binnenwegen 1988 opnam. En vooral omdat ik Wiel Kusters tegenkwam in een artikel in de Volkskrant 12.2.88 ‘Is het hiernamaals een kistje? De “missing link” in de evolutie en in de poezie’ het heeft over een mooi proefschrift gepubliceerd door Bert Theunissen Eugene Dubois en de aapmens van Java. Een bijdrage tot de geschiedenis van de paleoantropologie waarin Dubois’ werk en wetenschapsopvatting op heldere wijze beschreven en geanalyseerd zou worden. Kusters had het boek gefascineerd gelezen. Nou dat is aanstekelijk en ik las zelf het boek van Theunissen via de bibliotheek en kwam daarin het bestaan van het tijdschrift ‘Rondom het Leudal’ te weten, daarin publiceerde Lemaire buiten de reeks over Dubois, veel aangename korte artikeltjes. In de bibliografie van Theunissens boek werd ene T. Lemaire vermeld als auteur van ‘De Bedelaar van Prof. Dubois: geschiedenis van een landgoed’ 1977. Zo kom je nog eens van het een op het ander. Theunissen noemt hem alleen in de bibliografie en maakt aan Lemaire verder geen woord vuil.
Toen ik de artikelen van Lemaire waarin de geschiedenis van het landgoed werd gereconstrueerd, las, vond ik het opvallend, dat de bescheiden maar toch wel pretentieuze Lemaire er nergens in zijn artikel ‘Tussen wildernis en Arcadie’ aan refereert. En bewust niet, anders had hij in het latere Binnenwegen wel gedaan. Het enige is de zin : “Pas jaren later zou ik de geschiedenis van zijn terrein gedetailleerd reconstrueren.” Uiting van zijn dubieuze verhouding met de universiteit (gevangenis van het denken). Hij wilde bij voorbeeld niet promoveren. Hij weigerde eveneens een professoraat, aangeboden door de indertijd Katholieke Universiteit Nijmegen. Ik vermoed dat hij in die tijd nogal bezig was met de marxistische antropologie, hij gaf er een collegereeks over, en dat het bezig zijn met een landgoed en een wetenschapper als Dubois hem in de weg stond. Hij nam ook afstand van De Tederheid omdat er geen maatschappelijke context in verwerkt was. Hij wilde waarschijnlijk toch ook niet tot een wetenschappelijk establishment gaan behoren en er was een soort ‘innere emigration’ om zich van de universiteit te distantiëren. Al vroeg was bij hem kenbaar en gaf hijzelf te kennen dat hij marginaal was en zijn plaats in de periferie was.
Dubois op zich, werd voor mij geen leeservaring, maar het gezag van Lemaire op mij was wel zo groot dat zijn naam in mij werd vastgelegd. Ik bezocht het landgoed De Bedelaar in 1991 en kocht het boek van Theunissen in een antiquariaat te Roermond. Aangezien de ware drijfveer van Dubois ecologisch georiënteerd was, kwam daaruit voort dat Dubois voor Lemaire een verwante ziel ten aanzien van zijn verhouding met de natuur bleek te zijn. Zijn studie over ‘De Bedelaar’ herwaardeerde Dubois als natuurkenner en zijn openbarende kennis wees vooral uit dat dit de kern van zijn leven is geweest. Het werd duidelijk uit de studie van Lemaire dat de ware betekenis en visie van Dubois uit de schijnwerpers gebleven is: zijn vertoog over een nieuw inzicht op onze plaats binnen-en niet erboven-de natuur.
Lemaire deed zijn botanisch onderzoek samen met Victor Westhoff.
Bastiaan Willink zegt in De tweede gouden eeuw 1998 dat Lemaire het ecologische werk van Dubois herontdekte en verwijst daarbij naar het boek Man-Ape, Ape-Men, waar het ecologische werk van Dubois uitgebreid word behandeld en Lemaire krijgt hier adequate aandacht.
De aanpak van Lemaire en Van den Berg is een vorm van relativisme vandaar hun zwak voor de perspectief, want het perspectivisme is een bijzonder soort van relativisme. Door de dingen in perspectief te zien ervaren we de betrekkelijkheid ervan. In de metabletische aanpak is het gefixeerde oog van de centrale perspectief vervangen door een veranderlijke blik en dit metabletisch oog geeft een nieuw venster op de werkelijkheid.
Het vervolg van de publicatie-reeks van Lemaire na zijn De tederheid en Filosofie van het landschap is zijn magistrale Over de waarde van kulturen, daar staan bladzijden in die appelleren aan diepe lagen van ons historisch bewustzijn en waarin hij als antropoloog veel relativistische denksporen laat zien, de ondertitel van dit indrukwekkende boek is ‘tussen europacentrisme en relativisme’.
In het geneeskundige gids portret van prof. Dr. J.H. van den Berg ‘De man achter de metabletica’ door H.S. Verbrugh bekent hij dat metabletica toch eigenlijk een wetenschappelijk relativisme is, die nogal is gevoed door zijn werk als psychiater, waar de patiënten steeds een andere wereld binnen brachten.
Het is opvallend, van den Berg maakte officieel geen school, maar de twee belangrijkste ‘leerlingen’ van Van den Berg de Vlaming Jacques Claes en de Amerikaan Robert Romanyshyn profileerden zich daarin met het onderwerp van de centrale perspectief. Claes promoveerde bij Van den Berg met De dingen en hun ruimte Een metabletische studie van de perspectivische en de niet-perspectivische ruimte. Romanyshyn publiceerde ‘The Despotic Eye’.