Carl Gustav Jung

Logica der Coïncidenties
Een samenwerkingsverband tussen
het begrip synchroniciteit van Carl Gustav Jung
en de metabletica van Jan Hendrik van den Berg

Het temporele beginsel der gelijktijdigheid heeft met de niet-euclidische meetkunde een ruimtelijke dimensie.

Uw woord is een lamp voor mijn voet
en een licht op mijn pad
Psalm 119.105
Met de metabletische methode kan men poolshoogte
van de toestand in de wereld nemen.

Er vindt december 1999 een coïncidentie plaats.
Op dezelfde dag dat zijn bericht van overlijden in de krant stond, krijg ik Catch 22 van Joseph Heller in handen.
Tegelijkertijd kom ik in aanraking met het tijdschrift BRES, waarin drie merkwaardige synchronismen staan, die de coïncidentie met Catch 22 reliëf geven en tot een ‘uniek voorval’ maken.
Het begrip synchroniciteit van Jung wordt geannexeerd.

Gelijktijdig met ‘het voorval Catch 22’ is Het Joods Museum van Daniel Libeskind in Berlijn bezocht.

Dit lijkt er niets mee te maken hebben, maar men wordt wel uitgenodigd de metabletische methode toe te passen. Synchronismen zijn de harde kern van deze methode.

Aangezien onze persoonlijke geschiedenis verbonden is met onze collectieve geschiedenis, gaan in ‘logica der coïncidenties’ het begrip synchroniciteit van Jung met de metabletica van J.H. van den Berg een samenwerkingsverband aan.

Ook wordt met het negatief van Joseph Heller een verborgen eschatologie in Catch 22 blootgelegd.
Coïncidenties zijn temporeel.
Tijd en ruimte zijn gepaard.
Synchronismen komen tot leven in ruimtes waarin het regiem van de horizontale lijn afgezet is. 

Logica der coïncidenties is slechts mogelijk in een niet-euclidische wereld. Deze is exemplarisch te vinden als collectief verschijnsel in het Joods Museum Berlijn maar ook in de persoonlijke werkruimte van ’n enkeling zoals bij de kringloopwinkel Het Goed Emmen.

Inleiding

Na de verplichtte schooltijd ging men werken bij een zogenaamde werkgever. De kennismaking daarmee was een debacle. Het bedrijfsleven was voor mij geen leven.
De recessie van begin tachtig bracht mij in een langdurige werkloze periode, die tot 1993 duurde waarin nauwelijks door de overheidsinstanties een appèl op je werd gedaan om weer aan het werk te gaan. Dit paste me wonderwel. Ik woonde in Zuid-Oost Drenthe en was nog net in staat de natuur van het Bargerveen, een hoogveenreservaat, te beleven in de ongerepte toestand, die men woeste gronden noemde, van de veenarbeiders tussen 1850-1970.
Met lange wandelingen kon de mystiek van het veen ervaren worden.
Gaandeweg werd in dit stukje hoogveen met een oppervlakte van tien vierkante kilometer steeds meer geld gepompt. Al dit geld moet natuurlijk goed worden besteed. De goden van weleer werden uitgeroeid door middel van een nieuwe infrastructuur van water en paden en kon de vernietiging door natuurbeheer oftewel wanbeheer onder auspiciën van de universiteit Nijmegen van het oude Bargerveen in alle hevigheid van start gaan.
De aardigheid om er te verkeren werd minder, er zijn altijd wel machines bezig om grond te verzetten. Sinds 2003 wordt dit unieke gebied op grootschalige manier omgeshoveld naar de inzichten van de nieuwe natuurbezetters.
Begin negentig veranderde de gedooghouding van de overheid tegenover de werklozen en werd ik omgeschoold tot metselaar. Dit beroep werd twee jaar uitgeoefend.

Zomer 1995 kwam ik in dienst van een kringloopbedrijf. Als chauffeur. In de praktijk en in het begin kwam het er op neer dat je manusje van alles was en allerlei hand en span diensten verrichte. De werkzaamheden brachten me bijna met alle facetten van het menselijk leven in contact. Door het werk was de tijd der eenzijdige bewegingen voorbij en bracht de ruimte van het volledige leven tot uitdrukking om de dichter Lucebert te cite­ren. De winkelinrichting werd door een van de oprichters van deze kringloopketen gedaan en ik werd daar ook bij betrokken. Door wat met elkaar te praten kwam aan het licht dat ik wel eens een boek las en zo vroeg deze directeur mij of ik de boeken wilde sorteren op geschiktheid voor verkoop in de winkel. Dat ging blijkbaar zo goed, dat na enige tijd de lampen eveneens onder mijn competentie vielen. Deze verbreding van de werkzaamheden maakte van mij kan men zeggen een all round werknemer.

Na verloop van tijd ver­smalden mijn activiteiten steeds meer. De hoeveelheid werk nam zodanig toe dat nog slechts de boeken en lampen onder mijn beheer waren. Transport ophaaldienst en bezorging plus de heftruck werden afgestoten en hield me alleen nog bezig met boek en lamp. Vandaar mijn motto: Ps 119:105 Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.
Wegens omstandigheden vroeg de assistent-bedrijfsleider mij om de lampen af te staan aan iemand anders. Daardoor hadden alleen boeken nog mijn aandacht. 

De assistent-bedrijfsleider Heidi Pronk was er verantwoordelijk voor dat ik vanaf december 1999 alleen nog aan de boeken werkte, waardoor ik helemaal beschikbaar was om een uniek voorval te beleven, want bij mijn werk in de kringloopwinkel overkwam me een coïncidentie.

Een Coïncidentie

Joseph Heller
schrijver van Catch-22
overleden

In het laatste jaar van de vorige eeuw 14 december kreeg ik een boek in handen ‘Catch 22’ van Joseph Heller. De reputatie van boek en auteur kwam me vaag maar toch wel wat bekend voor. Ik legde het voor de winkel op zij. 
Avonds op de voorpagina van NRC/H las ik het forse bericht met foto “Joseph Heller schrijver van Catch 22 overleden”, ook in de uitgebrei­de necrologie werd zijn
faam en naam voornamelijk met dat boek verbonden. De volgende dag deed ik het boek, een paper­back in goede staat, in de winkel. De dag daarna vroeg onze assistent‑bedrijfsleider me naar anecdotes voor een stukje in de krant en dit verhaal met deze toevallig­heid leek me zeer geschikt. Later bleek het niet om dit soort verhalen te gaan. Maar het bracht me er wel toe deze gebeurtenis een eigen leven te geven en drong Het Goed (de naam van de kringloopwinkel) tot me door dat in de ruim vier jaar met de boeken gewerkt te hebben, ik nog nooit Catch 22 in handen heb gehad, maar wel uitge­rekend op de dag dat het overlijden van de auteur prominent in de krant stond. Dit was toch wel zeer bijzonder. Toeval of een coïncidentie in het avontuur met de boeken?

Een coïncidentie is een samenloop van omstandigheden wanneer twee of meer gebeurtenissen in de tijd samenvallen; die gebeurtenissen zijn incidenten,
dat geeft aan dat ze niet dagelijks plaatsvinden;
daarom zijn coïncidenties bijzonder.
De coïncidentie met Catch 22 toeval of teken?
Wat maakt coïncidenties bijzonder; om dat te onderzoeken bezitten we het tijdschrift BRES dat sinds de zestiger jaren zich daarmee regelmatig bezighoudt.
En nu wilde het toeval dat dit tijdschrift; niet onbekend aan mij, ik kocht in het verleden de eerste nummers, op mijn werk bij de kringloopwinkel direct na Catch 22 bij Het Goed binnenkwamen.
Toeval of niet de nummers 1 tot en met 150 waren bijna compleet in december 1999 op mijn werk te voorschijn gekomen.
Van de assistent bedrijfsleider mocht ik de vele BRES nummers die bij de kringloopwinkel waren gebracht mee naar huis nemen om ze op mijn gemak door te nemen.

Het tijdschrift BRES

BRES maakt mogelijk om toeval en coïncidenties meer aandacht te geven om te zien of een voorval geen bijkomstigheid is maar een gebeurtenis van betekenis. In dit tijdschrift wordt met grote regelmaat veel aandacht besteed aan zulke voorvallen zo als aan mij overkomen. BRES geeft veel materiaal om een coïncidentie als met Catch 22 te gaan waarderen. Alle aandacht voor toeval coïncidenties, niet alleen in BRES, is doordrenkt met het werk van Carl Gustav Jung. Om zich met dergelijke samenlopen van omstandigheden bezig te houden stuit men direct op Jung. In dit verband kan men niet om hem heen. Samenlopen van omstandigheden noemde Jung, als Zwitser publiceerde hij in het Duits, Synchronizität.
Het begrip synchroniciteit is door Jung geijkt.

Carl Gustav Jung

Grondlegger van het begrip synchroniciteit.

Samen met Freud en Adler het triumviraat der dieptepsychologie.

Carl Gustav Jung werd in l875 geboren en is overleden in 1961. Zwitsers psychiater, zoon van een predikant, studeerde geneeskun­de te Basel, Zürich, Parijs en Londen en promoveerde in 1902. In 1933 werd hij hoogleraar te Zürich en in 1944 te Basel. Zijn opleiding tot psychiater kreeg hij bij E.Bleuler, met wie hij van 1905 tot 1909 samenwerkte in de psychiatrische universiteitskliniek te Zurich. Gedurende enkele jaren bestond nauw contact met Freud.

In Wandlungen und Symbole der Libido 1912 laat hij zich kritisch uit over de door Freud in het leven geroepen psychoana­lytische beweging. Kort daarna kwam het tot een definitieve breuk met Freud.
Het werk van Jung is in hoge mate oorspronkelijk, hoewel het principe der dieptepsychologie van Freud stamt. De interpretatie, die Jung geeft van de werkingen van het onbewuste op het be­wuste, verschilt geheel van die van Freud. ‘Libido’ betekent bij Jung de algemene levenskracht. Hij onderscheidt naast het per­soonlijk onbewuste het collectief onbewuste.

Het begrip compensa­tie speelt in zijn psychologie een rol van betekenis en zijn typologische onderzoekingen zijn van belang gebleken. In later jaren heeft Jung enkele werken ge­schreven die de psycholo­gische aspecten van de alchemie op geheel nieuwe wijze belichten. Een van de diepst gaande verschillen met Freud is, dat het religieuze leven in de leer van Jung positief wordt gewaar­deerd, terwijl Freud de religiositeit als een neurotische verwikkeling ziet. In deze kenschets ontbreekt het begrip synchroniciteit. Teken dat dit geen peiler in zijn denken was? Samen met Sigmund Freud en Alfred Adler was Jung de derde van het dieptepsycholo­gisch triumviraat. De cultuurhistorische impact van Jung is die van Freud gaan evenaren.

 De scarabee

Na een lezing over ‘Synchronizität’ stelde Jung pas tegen het einde van zijn leven synchroniciteit  in een boek aan de orde. Het voorbeeld van Jung met de meeste reputatie is omschreven in deze publicatie samen met de fysicus Wolfgang Pauli Naturerklärung und Psyche  1952. 

De omslag –een sieraad in de vorm van een scarabee-van de derde druk in vertaling van Synchroniciteit; met een uitgebreide inleiding; waarin alles dat Jung over synchroniciteit heeft geschreven; van deskundig commentaar is voorzien.

Zijn definitie van synchroniciteit in dit boek is: “Het ging om coïncidenties die op zinvolle wijze zodanig met elkaar verbonden waren, dat hun ’toevallig’ samenkomen een onwaarschijnlijkheid vormde die door een onmeetbare grootheid zou moeten worden uitgedrukt”.

Een jonge patiënte had op een beslissend moment in haar behandeling een droom, waarin ze een gouden scarabee als geschenk kreeg. Ik zat, terwijl ze me die droom vertelde, met mijn rug naar het gesloten venster. Plotseling hoorde ik achter mij een licht gerucht, alsof er iets zachtjes aan het venster klopte. Ik draaide me om en zag dat er een vliegend insect van buiten af tegen het venster op vloog. Ik deed het raam open en ving het dier in de vlucht.

Het was in gelijkenis de nauwste verwant van de gouden scara­bee die op onze breedtegraad maar mogelijk is, namelijk de scarabeeachtige bladsprietkever cetonia aurata of gouden tor, die zich kenne­lijk geroepen voelde om juist op dit moment tegen zijn normale gewoon­te in een donkere kamer binnen te dringen. Ik moet wel zeggen dat zo een geval mij voordien noch daarna, evenals de droom van die patiënte in mijn ervaring een unicum is”. Zo gaf Jung toe dat hem zoiets nooit eerder of later is overkomen en dat het een unieke ervaring voor hem is gebleven. De vermaardheid van deze gebeurtenis is nog steeds zeer groot in Jungiaan­se kring. Het omslag van de derde druk (2000) de vertaling van Synchronici­teit door Jung is met een gouden scarabee getooid.

De afbeelding van deze gevleugelde scarabee uit het graf van Tutanchamun, is het symbool van de opgaande zon; net als de zon komt ook de mestkever uit de aarde tevoorschijn, waarna hij van gedaante verwisselt en zich zowel over de aarde als door de lucht kan voortbewegen. Vanwege zijn verwantschap met de zon, helpt hij deze ‘s morgens bij het opgaan, door haar voor zich uit te rollen, zoals hij dit ook met een bolletje mest doet, waarin hij eitjes legt. In dit vorstelijk bijou vormen de kever, de zonneschijf en de mand met de drie strepen tezamen tevens het hiëroglifische teken voor de koningstitel van Tutanchamun: “Neb-cheperu-Rê”. De koningstitel symboliseert daardoor ook zelf de wedergeboorte, die telkens weer plaatsvindt, terwijl de zonnegod weergegeven wordt in de naam van de farao.
Beeld en geschrift vloeien in elkaar over en zijn tot één symbolische eenheid versmolten.

Ook een boek van David Richo over synchroniciteit als geschenk Onverwachte wonderen, eveneens in vertaling, is ook omgeslagen met een scarabee, daar met een afbeelding van een Egyptisch reliëf. 
Het bekende voorval van Jung met de scarabee schijnt boven alle twijfel verheven te zijn; het gezag van Jung is dusdanig groot dat er geen kritische aantekening over te lezen valt. De naam van de patiënte is onbekend en daarmee welke uitwerking het voorval op haar heeft gehad. Tenminste mij is geen documentatie bekend.  

Arthur Koestler

In de vele BRES nummers werd niet alleen de aandacht op Jung gevestigd maar kwam ik twee coïncidenties aan de weet  die een grote indruk op mij maakten. Ze gaan twee mensen aan die ik zeer bewonder te weten de schrijver en wetenschapshistoricus Arthur Koestler en de bioloog Adolf Portmann.
Kennisname van de coïncidenties die Portmann en Koestler beleefden zijn de grote aanjagers geweest om mijn voorval met Catch 22 onder de loep te nemen.

Arthur Koestler is in 1905 geboren, pleegde in 1983, lijdend aan Parkinson en leukemie, samen met zijn derde echtgenote zelfmoord. Brits schrijver, zoon van een joods-Hongaarse vader en een Oostenrijkse moeder, studeerde natuurwe­tenschappen in Wenen, ging als zionist naar Palestina in 1926, waar de werkelijkheid al spoedig niet strookte met zijn idealis­tische ideeën, werd correspondent in Parijs en in Rusland.

Arthur Koestler


Wetenschapshistoricus,

romancier en groot kenner van creativiteit.

In 1931 trad hij toe tot de communistische partij, die hij in 1937 bitter teleurgesteld vaarwel zegde. Aan republikeinse zijde deelnemend aan de Spaanse Burgeroorlog werd hij beschuldigd en ter dood veroordeeld, maar begenadigd. Hij vluchtte in 1940 uit Frankrijk en vestigde zich in Engeland. Hij schreef daarna uitsluitend in het Engels. Koestler ontleedde in zijn romans en essays de methoden van totalitaire regimes en kwam op voor persoonlijke gewetensvrijheid.

Hij zag een sterk geestelijk verval in de westerse wereld: de mystiek van het Oosten stelde hem echter ook teleur. In de laatste decennia schreef hij vooral wetenschappelijke werken over astronomie neurobiologie en para­psychologie.
Koestler maakte zich met zijn trilogie The Sleepwalkers, The Act of Creation, The Ghost in the Machine tot een van de grootste kenners van creativiteit.
The Roots of Coincidence is een poging om buitenzintuigelijke perceptie met de quantummechanica van een basis te voorzien. In The Challenge of Change relateerde hij zijn studie in coïncidenties met de synchroniciteits hypotheses van Jung en Kammerer.
Paul Kammerer schreef een merkwaardig boek Das Gesetz der Serie 1919 waarin hij zijn geloof in de betekenis van schijnbare toevalligheden belijdt. Hij hield een dagboek met coïncidenties bij. Kammerer gelooft dat coïncidenties in series met een wetmatige herhaling plaats vinden. Hij wil bewijzen dat coïncidenties manifestaties zijn van een universeel principe in de natuur dat onafhankelijk van fysieke veroorzaking werkt. Hij ontwikkelde een a-causaal principe dat tegelijk met causaliteit naar eenheid tendeert. Zo weten we waar Jung zijn omschrijving van synchroniciteit als ‘een beginsel van acausale verbondenheid’ vandaan heeft.
Kammerer geloofde als neo-lamarckist in de erfelijkheid van verworven eigenschappen en probeerde padden te fokken met verkregen eigenschappen. Met ‘het geval Paul Kammerer’ hield Koestler zich uitgebreid in een biografie mee bezig in The Case of the Midwife Toad
Koestler zette in het boek Janus: A Summing Up al zijn rijke ideeën nog eens op een rij. Ondanks dat velen schatplichtig aan hem zijn wordt zijn werk nauwelijks genoemd en dus sterk onderschat.
Hij was er niet vies van gevestigde meningen te ondermijnen en  betoogde in The Thirteenth Tribe dat de oorsprong van de Oost-Europese Joden niet semitisch was maar voortkwamen uit de Chazaren. Op basis van zijn theorie stelt Koestler dat er grotere genetische verschillen bestaan tussen joodse mensen onderling, dan tussen joden en niet-joden.
De joden nemen hem dat niet in dank af. Het schijnt dat dit boek in de VS in de bibliotheken, ook al is er een vermelding in de catalogus, nergens nog voor handen is.
De Arabische wereld trekt dit recht; er is geen boek dat zo vaak op internet staat als The Thirteenth Tribe.

Schopenhauer-Thomas Mann

Koestler reisde veel en was de enige journalist aan boord van de noorpool expeditie met de Zeppelin.
Bij zijn  omzwervingen kwam Koestler als journalist tijdens de Spaanse burgeroorlog in gevangenschap en stond in 1937 31 jaar oud uren aan het venster oog in oog met de dood.
Koestler las Spaans en het werd toegestaan lectuur tot zich te nemen. Vertroosting vond hij in een passage van Buddenbrooks van Thomas Mann. Het was de episode waarin Thomas Buddenbrooks zich realiseert dat hij gaat sterven en plotseling geheel vervuld is van een klein boekje in zijn bibliotheek, een essay van Schopen­hauer, waarin de dood niet als een definitief einde beschreven wordt, maar als een overgang van de ene toestand van bestaan naar de andere- een terugkeer tot kosmische eenheid.
“Hij werd zich ineens bewust van een diepere vervoering, een vreemde zoete vage bekoring…” schreef Mann.  “Het werd hem niet langer verhinderd de eeuwigheid te begrijpen”.
Deze passage, zei Koestler “gaf mij precies de troost die ik nodig had”.  De dag daarna werd hij bevrijd, dank zij het Inter­nationale Rode Kruis, en hij besloot aan Thomas Mann te schrij­ven. Hij had Mann nooit ontmoet en nooit eerder een “fan-brief” aan iemand ge­schreven, maar hij wilde Mann bedanken voor de troost die zijn woorden hadden geschonken aan een jonge man in het aangezicht van de dood. Hij vermelde speciaal de titel van Schopenhauers essay: Über den Tod und sein Verhältniss zur Unzerstörbarkeit unserens Wesens an sich.Mann antwoordde bijna omgaand en vertelde dat hij nooit meer naar het essay had omgekeken in de veertig jaar sinds hij Budden­brooks schreef, want hij wilde niet riskeren de indruk te verzwakken die het oorspronkelijk op hem gemaakt had.

Maar op de dag dat Koestlers brief bezorgd werd, zat hij in zijn tuin en plotseling ontstond de behoefte het boekje nog eens te lezen. Hij was naar binnen gegaan om het in zijn bibliotheek op te zoeken, toen de bel weerklonk. Het was de brievenbesteller met Koestlers brief. Deze gebeurtenis maakte terecht, indien waar, een diepe indruk op Koestler en dit bracht hem door zijn zoektocht om de zin van het leven, naar een verklaring in de wereld van het paranormale.
Dit over Koestler werd ontleend aan Guy Lyon Playfair in BRES 101.
Deze bijzondere gebeurtenis moet toch ook de nodige indruk op Thomas Mann gemaakt hebben. Hoe Thomas Mann dit voorval heeft ervaren en wat hij er van vond is niet helemaal duidelijk. Het is op zijn minst opmerkelijk dat het toeval van Koestler met Thomas Mann dat plaatsvond halverwege 1937 geen bijzondere gebeurtenis voor Mann was, ten minste hij zwijgt er in zijn artikel ‘Schopenhauer’ uit 1938 over. Mann schreef zijn essay indertijd als voorwoord bij een Schopenhauer-bloemlezing.
Opnieuw in de gevangenis geworpen door de Franse autoriteiten in 1939, ontvluchtte hij naar Engeland en nam dienst in het Britse leger in 1940. In The Invisible Writing van 1954 schrijft Koestler dat hij de handgeschreven brief van Thomas Mann samen met al zijn dossiers op de vlucht uit Frankrijk in 1940 heeft verloren. In deze autobiografie verhaalt hij over zijn door hemzelf gearran­geerde zeer teleurstellende ontmoeting met Thomas Mann. Hij stelt Mann voor als iemand die zijn ego zelf heeft opgeblazen tot enorme proporties en zichzelf ziet als de reïncar­natie van Goethe. Koestler laat van de figuur Thomas Mann geen spaan heel en maakt van hem een karikatuur.
Als wraak kan het zijn dat Mann in zijn gepubliceerde dagboek het voorval omdraait, hij zegt daar dat hij een indruk­wekkende brief van de journalist Koestler heeft ontvangen en dat hij de lectuur van de brief onderbrak om het hoofdstuk ‘Über den Tod’ te lezen. De omgekeerde gang van zaken dan zoals door Koestler voorgesteld.
Laten we het er op houden dat Mann het voorval niet wetenschappelijk vond en niet voor een bijgelovige wilde doorgaan.

-Voor zijn Joseph trilogie had Thomas Mann een enorme hoeveelheid geschiedenis van de oudheid en mythologie bestudeerd. Daarom vroeg Koestler om zijn boegbeeld ook wat aan de hand te doen, hem of hij Levy-Bruhl had gelezen en toen Mann ontkende zei Koestler impulsief: “Sie müssen ihn lesen”. Mann schudde zijn hoofd en zei: “hij voelde dat hij genoeg over het thema had gelezen en teveel over een gebied te weten verlamt de fantasie”. Dit was de enige opmerking van Mann die op Koestler indruk maakte. Ook wij kunnen er als internet-gebruikers er ons voordeel mee doen; dat teveel informatie verstikkend werkt-. 

Adolf Portmann


Een grote leeservaring met veel impact had en heb ik met het oeuvre
van Adolf Portmann.

Adolf Portmann  1897 – 1982; Zwitsers dierkundige, verdiende zijn sporen op het gebied van de diermorfologie en evolutiebiologie.
Hij promoveerde in 1921 met ‘Die Odonaten der Umgebung von Basel‘ waarin hij etho­loog avant la lettre was.
Werd reeds in 1931 hoogleraar-directeur van het Zoologisch Institut te Basel.

Hij geldt niet alleen als een der belangrijkste dierkundigen, Portmann is de belangrijkste bioloog en in het verlengde daarvan antropoloog, uit de twintigste eeuw. Bij geen enkele bioloog is het zo duidelijk dat de mens is ingebed in het dierenrijk, begonnen als entomoloog (libellen) komt hij via ‘Selbstdarstellung’ bij de dieren tot de ‘Sonder­stellung’ van de mens, zodat bij geen enkele bioloog zo duidelijk is dat de mens los staat van het dierenrijk.

De bidsprinkhaan

De gnosticus Gilles Quispel vertelt in  BRES 52 in een interview aan Jaap Jongedijk dat ongeveer een dag of tien per jaar er, jaar-in, jaar-uit, in tegenwoordigheid van Jung, conferenties georga­niseerd werden te Moscia, nabij Ascona aan het Lagio Maggiore, bekend als de Eranos-conferenties om de eenvoudige reden dat het conferentie-oord “Casa Eranos” heette. De zaal waar de conferen­ties werd gehouden zag uit op het meer.
“Welnu, op een goede dag sprak daar Adolf Portmann, een bekend geleerde en een vaag religieus mens. Hij had besloten zijn voordracht te eindigen met een verwijzing naar de bidsprinkhaan, de Gottesanbeterin zoals dat dier heel mooi in het Duits heet.
De spreker zou juist beginnen aan die religieuze passage over de Gottesanbeterin toen op datzelfde moment door het geopende raam zo’n dier naar binnen vloog. Het ging vlak onder het licht zitten dat op de lessenaar brandde, zodat op de muur achter de spreker zijn beeld werd geprojecteerd. Zijn grote vleugels hadden de vorm van opgeheven handen.  Hoogst merkwaardig! Portmann had nog nooit tevoren in deze streek een bidsprinkhaan gezien, het zou hem heel veel tijd en moeite kosten, zo zei hij als hij op zoek zou gaan naar een dergelijk daar weinig voorko­mend insect. We hebben hier, hoe men de zaak ook keert of wendt, te doen met een mirakel dat werkelijk heel goed gedocumenteerd is, want velen zijn er getuige van geweest. Om Jung te citeren: Hier ziet men een bepaalde gebeurtenis in de buitenwereld die in zinvol verband staat met iets dat in de ziel plaats vindt zonder dat er van een oorzake­lijk verband sprake is. Dit is nu wat Jung heeft genoemd synchro­niciteit – een verkla­rend principe voor een parapsychologisch verschijnsel. Ook wel genoemd de leer van de a-causale zinssamen­hang. Bovenstaand voorbeeld is daarom zo goed omdat er een zin is tussen de religieuze passage naar aanleiding van het insect Gottesanbeterin en het dier dat zich meldt”.

Dit verhaal maakt op mij een verpletterende indruk. Vanwege de inhoud op zichzelf en zodoende werkte het als een zeer belangrijke extra katalysator in de poging om ‘mijn coïncidentie met Catch 22’ een betekenis te geven.


BRES een mystiek tijdschrift met veel aandacht voor synchroniciteit.

In dit nummer vertelt Prof. Quispel over Adolf Portmann
en zijn synchronisme
met de bidsprinkhaan.

In een gesprek met Quispel vroeg ik, die het werk van Portmann zo goed kent, hem naar nadere documentatie, maar Quispel zei die is er niet en dit was nu een mooi voorbeeld van orale overleve­ring.
Jung zwijgt er over ook in zijn gepubliceerde lezing ‘Über Synchroni­zität’ gehouden bij een ‘Eranostagung’ in Ascona en dat valt op want hij vertel­de wel zijn voorval met de scarabee en andere minder spectaculaire gelijktijdigheden, ­terwijl het voorval met Portmann veel spreken­der is. Portmann schreef veel en was toch niet wars van het menselijk en geeste­lijk aspect van de verschijnselen, maar zwijgt er ook over.
Dit voorval van Port­mann met de bidsprinkhaan vertelde Quispel in BRES 142. Quispel was eens op een vergadering van de Rotary waar ook David De Wied, onlangs overleden, toen hoogle­raar in de farmacologie en voorzitter van de Konink­lijke Acade­mie van Wetenschappen, aanwe­zig was. Aangezien De Wied wel besefte dat het voorval van Portmann het hele rationa­lisme ondermijnde, trachtte hij het te weerleggen. Dat was verbeel­ding, het was louter toeval, op het laatst opperde De Wied zelfs dat iemand op het balkon voor het raam had gezeten met een bidsprinkhaan in zijn hand, die hij op het juiste moment had laten vliegen.
Maar vertelt Quispel met toestemming van De Wied verder: dat De Wied later eens op weg naar Schiphol was en in een file tot stilstand kwam. Hij zette de autoradio aan en hoorde, dat het dagboek van Anne Frank nu integraal zou worden uitgegeven. Omdat hij zelf jarenlang in Wassenaar ondergedoken had gezeten, raakte hem dat diep. Maar de file zette zich in beweging, hij zette de radio af en richtte zijn blik op de vrachtauto die voor hem stond. Het was een wagen van het expeditiebedrijf Achterhuis. En wat was ook weer de titel van het dagboek van Anne Frank?
Juist ja. ‘Het…’  Louter toeval zegt de rationalist.

Een illustratie van Die Gottesanbeterin zoals de bidsprinkhaan zo mooi in het Duits heet, van Portmann zelf; die door dit moordzuchtige insect als zooloog en schilder werd gefascineerd.

De bidsprinkhaan met zijn onheilspellend instinkt bezit een openbaar geheim.  

In BRES 200 vertelt Quispel dit opnieuw zonder de naam De Wied te noemen.
Ziet Quispel het voorval van De Wied als een voorbeeld van Jungiaanse synchroniciteit, De Wied zelf helemaal niet. De Wied voert het terug op het brein van degene die het voorval opmerkt en men kan zulke voorvallen alleen opmerken als jezelf over veel informatie beschikt en veel weet; aldus De Wied in een gesprek dat ik met hem had.
Deze argumentatie past heel goed bij wat Richard Dawkins in ‘Unweaving the Rainbow’ betoogt. Dawkins bekend geworden met het zelfzuchtige gen en God als een blinde horlogemaker. Dawkins zegt in dit boek dat “achter allerlei verbluffende toevalligheden geen hogere macht om sentimentele menselijke fantasieën te prikkelen, zit, maar eenvoudige statistiek. Op grond van het feit dat er nu veel meer gebeurtenissen zijn en veel meer informa­tie beschikbaar is zodat de mensen elke dag een ononderbroken reeks voorvallen meemaken die stuk voor stuk een potentieel toeval zijn. Dawkins voert onze geneigdheid om betekenis in toeval te zien, of er nu sprake is van echte betekenis of niet, terug op dat het deel uitmaakt van een algemenere nuttige neiging om patronen te zoeken, want veel gebeurtenissen en elementen in de wereld hebben een niet-willekeurig patroon om te ontdekken. Maar lang voordat statistische methoden geformaliseerd werden, waren mensen al vrij goed in intuïtieve statistiek, waarbij we ons natuurlijk zeer goed konden vergissen.
Onze hersenen zijn op een bescheiden toevalsniveau onder dorpse omstandigheden afgesteld. Daarom raken we vanwege een verkeerd afgestelde verbazingdrempel onder de indruk van toevalligheden”.
Een oude Griek gaat er altijd in als koek, daarom lassen we in deze samenhang Plutarchus in, hij zegt: “Het is in het geheel niet verwonderlijk als er in de lange loop der tijd waarin het lot overal zijn gang gaat zich spontaan een groot aantal toevalligheden voordoet.
Zo worden dergelijke voorvallen min of meer gediskwalificeerd en helemaal teruggezet in de persoon zelf als het ware aan de ketting van het subjectieve gelegd.
Er zit wat in, als je ziet hoe veelweters als Harry Mulisch Simon Vinkenoog en Maarten ’t Hart, om ons tot Nederlanders te beperken, de coïncidenties uit hun mouw schudden als goochelaars konijnen uit hun hoge hoed. Maar men moet ook toegeven dat het voorval van Portmann met de bidsprinkhaan veel meer indruk maakt dan de vrachtauto van Achterhuis, alhoewel het voorval voor De Wied toch van gewicht was moet het een greintje objectiviteit bezitten, het maakte toch een beetje indruk anders had De Wied dit voorval niet onthouden en als anekdote doorverteld.

Paul Valéry

In de betrekking tussen voorvallen die mogelijk samenhangen is het interessant om bij de volgende overwe­ging van Paul Valery stil te staan.
Paul Valery literaat estheet pur sang met een rigoureuze dagindeling. Hij wijdde zich aan de mathematische studie van het woord en poogde een ‘aritmetica universalis’ te grondvesten die zich bezighield met ‘variaties over het mogelijk fatum van geestelijke verschijningen en hun gelijkheid met betrekking tot bepaalde toestanden’
“Volgens Valéry is ’toeval’ een uitstekende uitvinding. Het is erg handig, te beschikken over een naam waarmee kan worden uitgedrukt dat iets wat opmerkelijk is zich precies zo voltrekt als iets anders wat dat niet is. Maar zeggen dat iets opmerkelijk is betekent: een mens intro­duceren, iemand die er bijzonder gevoelig voor is, en het is die persoon die zorgt voor alles wat er opmerkelijk is aan het geval. Wat kan het mij schelen dat dit of dat nummer in de loterij wordt getrokken als ik helemaal geen lot heb? Ik ben voor die gebeurte­nis niet ‘gesensibiliseerd’. Er bestaat voor mij hele­maal geen toeval in de trekking, geen enkel contrast tussen de uniforme wijze waarop de nummers getrokken worden en de onge­lijkheid van de consequenties.   Denk dus de mens en zijn verwachtingen weg en alles gebeurt zonder onderscheid; maar het toeval maakt niets ter wereld – het maakt alleen opmerkzaam op zichzelf…  aldus Valery”.

Hendrik Casimir

Ook stemt een gedachte van Hendrik Casimir tot nadenken die we daarom eveneens aanhalen.
Casimir, kompaan van vele grote natuurkundigen, zegt in Het toeval van de werkelijkheid om de essentie van ‘synchroniciteit’ te begrijpen. “Ik wil een ei koken. Ik leg het ei in kokend water en ik stel een eierwekker in op vijf minuten. Vijf minuten later loopt de wekker af en het ei is hard. De wekker heeft de wetten van de mechanica gevolgd en werd niet beïnvloed door wat er met het ei gebeurde. Het ei is gecoaguleerd volgens de wetten der scheikunde en werd niet beïnvloed door de wekker. Toch is het samenvallen van deze twee causaal onafhankelijke gebeurtenissen, het aflopen van de wekker en het hard zijn van het ei, zinvol omdat ik, de grote klok, in mijn keuken een bepaalde structuur tot stand heb gebracht”.  Casimir is joviaal genoeg om te zeggen dat hij niet goed weet wat hij van deze synchroniciteit (van Jung) moet denken. En als troost voor de gelovigen aan synchroniciteit ver­volgt Casimir: “Als een natuurkundige van het formaat Pauli (adviseur van Jung inzake synchroniciteit) zo dacht, hoeft geen natuurkundige zich te schamen wanneer hij, op zijn eigen wijze, zoekt naar structuur en samenhang die zich aan de greep van de fysische theorie ont­trekt”.

Het synchronisme van Portmann

Om terug te keren naar het voorval van Portmann; het niet openbaren van zijn synchro­nisme hoe moeten we dat verklaren? In een poging daartoe gaan we de omweg van Jean Henri Fabre, door deze Homerus van de insecten had Portmann de zaligheden van het bescheiden onderzoek ontdekt. Zijn eerste publiekelijke voordracht gaat dan ook over Fabre. Slechts door middel van geestelijke verwantschap en met voldoende geduld, komen de draadjes uit het labyrint der toevalligheden te voorschijn. Want deze voordracht beschikte over het lot van Portmann. Een industrieel hoorde de voordracht en was diep onder de indruk en gaf Portmann een blanco checkboek. Wonderbaarlijk en Portmann gaat zuinig om met de zo verkregen vrijheid.

Jean-Henry Fabre
(1823-1915)

De man met de zwarte breedgerande vilthoed.

Bewonderd om zijn nauwkeurige waarnemingen en om de schoonheid van zijn vertellingen.

Victor Hugo noemde hem ‘de Homerus van de insecten’.

De bron voor zijn fascinatie voor de bidsprinkhaan ligt bij Fabre. En men kan zich dat wel voorstellen als men leest wat deze in zijn Souvenirs entomoliques er over schrijft.
In de streek waar Fabre werkt heet het ‘lou Prego Dieu’, het beestje dat tot God bidt’; wetenschappelijk ‘mantis religiosa’. Maar zelden heeft men zich door de schijn laten bedriegen. De op het eerste gezicht godsdienstige handelingen zijn ergerlijke schijn vertoningen, waarachter zich afgrijselijke euveldaden verbergen; die biddend opgeheven armen zijn vreselijke moordwerktuigen, die slechts de schijn aannemen hun rozekrans te bidden, maar in werkelijkheid vernielen wat onder hun bereik komt.
De bidsprinkhaan leeft in afwijking van zijn rasgenoten uitsluitend van dierlijk voedsel. Hij is het enige insect dat de blik wenden kan, waarheen hij dat wenst.
In een hongerige bui wordt de grijze sprinkhaan die meestal groter is dan de Mantis zelf, in twee uur tijds nagenoeg geheel verslonden. Een dergelijke smulpartij heeft in de insectenwereld nauwelijks zijn weerga. Fabre vraagt zich af waar dat gulzige beest al dat voedsel toch wel laten mag en hoe het te zijnen gunste de waarheid van het axioma omkeert, dat een vat noodzakelijk groter moet zijn dan de daarvoor bestemde inhoud.
Beroemd berucht is het effect van de paring.
Gewoonlijk neemt de voorbereiding als de paring wel vijf of zes uur in beslag waarbij na de paring het vrouwtje het mannetje heeft verslonden.
In de woorden van Fabre: Men beweert dat de liefde sterker is dan de dood. In letterlijk zin heeft dit aforisme nimmer schitterender bevestiging gevonden dan bij de bidsprinkhaan; een onthalsde een afschuwelijk verminkt schepsel een kadaver volhardt bij zijn pogingen om leven te wekken. Niet eerder laat hij los voordat ook de buik de zetel der voortplantingsorganen, door zijn echtgenote verslonden wordt.
Het nest van de bidsprinkhaan is merkwaardig.
Men vindt er een zeer vernuftige toepassing van de theorie omtrent het bewaren van warmte. De mantis is de leermeesteres geweest in de kennis der slechte warmte-geleiders.
Fabre haalt Graaf Rumford, Benjamin Thomson, aan.
(Rumford (1753-1814). Een spion opportunist rokkenjager politicus maar ook een uitvinder natuurfilosoof en sociaal hervormer. Als eerste noemde Luther de mens zowel een heilige als zondaar; en dit is zeker van toepassing op Rumford )
Naar Fabre zijn we de natuurkundige Rumford de volgende eigenaardige proef verschuldigd, die ons bewijst welk een slechte warmtegeleider de lucht is. De beroemde geleerde dompelde een stuk bevroren kaas in een massa geklopt eiwit en plaatste ’t daarop in een verhitte oven. Niet lang daarna was de omelet gereed die in zijn binnenste de kaas bewaarde, nog even koud als voorheen. De lucht in de belletjes der omringende schuimlaag aanwezig, had de warmte van ’t vuur belet tot de ijskoude kern door te dringen.
En wat doet nu onze bidsprinkhaan? Precies hetzelfde, wat Rumford deed; zij klopt haar slijmerig vocht om er een met lucht gevulde massa van te maken die de eitjes in de centrale kern tegen de sterke temperatuur-schommelingen moet beschermen. Het nest moet overwinteren.
Rumford kende de geheimen van dat slecht-geleidende luchtkussen en door hetgeen zijn voorgangers hem daaromtrent geleerd hadden en door hetgeen hij door zijn eigen onderzoekingen en studie daarvan te weten was gekomen. Maar wie heeft de bidsprinkhaan wie weet reeds hoeveel eeuwen geleden de geheimen van dit probleem ontsluierd, hoe is dit insect op ’t denkbeeld gekomen zijn eitjes met een korst van schuim te bedekken zodat ze zonder enige andere beschutting aan weer en wind blootgesteld de invloed van het ruwe seizoen veilig weerstand kunnen bieden?  
Zijn deze maatregelen die getuigenis afleggen van wijs beleid en tedere zorg voor het nageslacht – niet minder vernuftig dan de ‘eierkoek’ van Rumford – één dier talloze combinaties welke we aan het toeval te danken hebben?
Zo ja laat ons dan erkennen dat het blinde toeval hier met een verrassende helderziendheid is voorzien
Portmann was enorm begeesterd door Fabre leerde er Frans mee om mooie passages uit zijn werk te declameren.
Maar Fabre was een vurig tegenstander van Darwin, een eigenzinnig oppositievoerder en aartsvijand van de afstammingsleer en daarom heeft de liefde voor Fabre Portmann als wetenschapper belast en in de weg gestaan want hij was niet in staat Darwin af te vallen. En wie weet daar een schuldgevoel aan overgehouden.
Zijn leerling en vriend  Max Thürkauf vroeg in de laatste levens­jaren aan Portmann of er nog plannen voor een nieuw boek was?      Na wat aarzeling wendde Portmann zich tot Thürkauf vouwde de handen als tot gebed en zei “Die Gottesanbeterin” dit zou de titel van zijn nieuwe boek zijn.
Zo zadelde Portmann – hij stierf enige tijd daarna- Thürkauf met een nalatenschap op, want in de geest van Portmann publiceerde Thürkauf een boek met de titel Die Gottesanbeterin.
Dit boek van Thürkauf staat vol met persoonlijke anecdotiek van en over Portmann, maar nergens het voorval met de bidsprinkhaan.
Aangezien we niet mogen aannemen dat Quispel het uit zijn duim zuigt, proberen we een verklaring te vinden. Mogelijk zit het in de grote schroom waarmee Portmann tegen geestelijk zaken aan­keek.   In de gesprekken met Thürkauf in de laatste jaren van zijn leven zegt Thürkauf, blijkt een diepe religiositeit, maar ook niet meer dan dat. In zijn terughoudendheid in gesprekken over religieuze vragen stond hij zich slechts toespelingen toe; schuwheid hielden bij hem de lippen op elkaar om Gods naam uit te spreken. Niet alleen Thürkauf maar ook Joachim Illies en Karl Barth waren niet in staat Portmann hiertoe te verleiden.
Portmann bleef de eenzaamheid van zijn liefde tot God tot aan zijn graf trouw.

Deze houding van Portmann tegenover het zich niet uitspreken over God,
doet sterk denken aan J.H. van den Berg, in de jaren negentig was op de radio een serie gesprekken met hem voor de EO omroep,
de beide interviewers deden tegen het eind van de laatste uitzending ook een poging Van den Berg een uitspraak over God te ontfutselen, ook Van den Berg weigerde, verwees wel naar zijn werk, maar ging er niet op in. 
Terecht lijkt me, wanneer toeval een pseudoniem van God is,
dan is de metabletische reeks van Van den Berg
met zijn vele clusters van toevallen
een Groot Gebed.
Spreken is zilver zwijgen is Go(u)d.

Wel meent Portmann -volgens Thürkauf – dat in het leven niet bestaat wat de materialisten toeval noemen, en dat hij het met Anatole France eens zou zijn, die zegt, dat wat de darwinis­ten als toeval definiëren een pseudoniem van God is, dat hij ge­bruikt wanneer Hij niet met zijn naam wil tekenen.

In het reeds gememoreer­de gesprek met Gilles Quispel, vertelde deze, dat Port­mann eens in een zekere anonimiteit in het Goethaneum was voor een antroposofische lezing en aan de daar ook aanwezige Carl Gustav Jung toever­trouwde, dat hij eigenlijk meer verwant­schap met de antroposofen had dan met zijn wetenschaps-collega’s in Basel.

Zo verklaarde Quispel dat Portmann nooit over zijn voorval met de bidsprinkhaan gerept had, het zou zijn wetenschappelijke reputa­tie schaden.

Mogelijk is een bijkomende reden waarom dit voorval geen klassiek voorbeeld is geworden; omdat onontkoombaar dit voorval met de ‘Gottesanbeterin’ Christe­lijke connotatie zou oproepen en daar heeft inderdaad de weten­schap en niet alleen zij een gruwelijke hekel aan.

In het boekje Die Gottesanbeterin vroeg Thürkauf aan Portmann, waarom Portmann nooit werk van Rudolf Steiner citeerde, terwijl zijn werk daar zoveel aanleiding toegaf;……na lang aandrin­gen bekende Portmann  dat hij door de anthroposofie z’n beste jeugd­vriend had verloren, omdat deze na een ontmoeting met Rudolf Steiner een ingewijde van de antroposofische gnosis wilde worden en die tengevolge vermoedelijk ook geworden is. Een kritisch gesprek over Steiner en zijn opvattingen was niet mogelijk geweest, zodat Portmann niets anders overbleef om met zijn vriend te breken. 
En Jung?  Uit solidariteit met Portmann, die een grote bewonde­ring voor Jung had, hadden ze, wie weet een stilzwij­gende over­een­komst en zweeg Jung er in geschrifte over. Jung had genoeg aan zijn eigen beroemde voorval met de scara­bee.

Net als Portmann beleefde de wereldvermaarde mythen-kenner Joseph Campbell eveneens een coïnciden­tie met de bidsprinkhaan. Stanislav Grof verhaalt in The Adven­tu­re of Self-discovery dat Campbell tijdens een studie in het bekende Esalen-instituut zijn buitenge­wone voorval vertelde in een antwoord over de vraag hoe het zat met Jung en de acausale verbindingen in de wereld.
Campbell zat eens op de 14e verdieping in zijn woning te New York over de bid­sprinkhaan en hun rol van held in de mythologie van de bosjes­mannen te lezen en kreeg toen de behoef­te het raam tegen zijn gewoonte in te openen en zag een bid­sprinkhaan tegen de muur oplopen en ze keek hem als een gezicht van een bosjesman aan. Hij kreeg er kippevel van. Men kan dit een coïncidentie noemen, en Campbell eindigt met de vraag hoe groot is de waarschijnlijkheid dat je zo iets toevallig kan overkomen?

Zulke bekende en indrukwekkende synchroniciteiten gaan een eigen leven leiden en roepen weer dergelijke synchrone voorvallen op. En hoe kan men lezen in het boek van Elisabeth Mardorf Dat kan geen toeval zijn.
Coïncidenties zijn hier zeer aanstekelijk ofwel het is voor bepaalde mensen een besmettelijk virus. Overal en altijd inzetbaar. In het hoofdstuk ‘Synchroniciteit van de synchronici­teit’ ontleent ze dit begrip als zelfreferent systeem aan Alan Vaughan In­credible coincidence. Volgens Mardorf is het spreken of lezen over synchro­niciteit of het in gedach­ten met dit thema bezig zijn, lijkt synchronisti­sche gebeur­tenis­sen aan te trekken. Ze spreekt van een heleboel synchronis­tische verdubbe­lingen of verveelvuldi­gingen en haalt er vele ontroerende bele­vingen van aan o.a. ook die ze heeft met de bladsprietkever (scarabee) en bid­sprinkhaan. Ze ziet deze als boodschappers van synchronici­teit. Wanneer men over zoveel coïncidenties beschikt, er in die mate onder bedolven wordt, ondanks dat Mardorf ze beleeft als magische momenten en zich met de diepste lagen van het leven verbonden voelt, toch schijnt synchro­niciteit hier een devalua­tie te ondergaan.

Men kan synchroniciteit van vele kritische kanttekeningen voorzien, maar ze levert wel het besef en de grondstof dat er coïncidenties zijn, waaronder mijn eigen die wel betrouwbaar zijn en op zijn minst te denken geven en te onderzoeken zijn.

Het voorval Catch 22, de scarabee van Jung, de brief over de Schopenhauer-passage bij Thomas Mann van Arthur Koestler en de bidsprinkhaan van Adolf Portmann; dat deze gegevens bij mij in vruchtbare aarde vallen en ze bereid zijn om tot volle ontplooïng te komen en zijn te brengen is vooral te danken aan het feit dat ik gefascineerd word door de metabletische coïncidenties van J.H. van den Berg.
Behalve Jung, heeft, hier te lande J.H. van den Berg een omstreden reputatie als wetenschapper om met de metabletische methode synchrone voorvallen aan een indringende studie te onderwerpen.

In 1956 stelde J.H. van den Berg Metabletica voor. Na de metabletische onderzoeken naar Het Menselijk Lichaam en Leven in Meervoud heeft zich in 1968 de metabletische methode uitgekristalliseerd en werd ze in Metabletica van de Materie gepubliceerd. Na het inzicht van 1977 dat Gedane Zaken hun keer kunnen nemen culmineerde de metabletische visie 1995 in Metabletica van God.
Metabletica, de leer der veranderingen oftewel historische fenomenologie is een vorm van wetenschapsbeoefening, die uitgaat van de overtuiging dat de mens en de wereld onlosmakelijk verbonden in verandering zijn. 
Daardoor is de samenhang te begrijpen van wetenschap kunst en wereldbeeld als gezamenlijke uitdrukking van een telkens opkomende nieuwe waarheid.
Daarbij is ze op de buitengewone vraag gekomen of de ervaring in de buitenwereld in gelijke mate afhankelijk is van de menselijke binnenwereld, daar wij gewoon zijn de binnenwereld afhankelijk te stellen van de omstandigheden in de buiten wereld.
Een vreemde en voor het moderne bewustzijn zelfs een verbijsterende vraagstelling die de metabletica omgezet heeft in een vaststelling.
Om veranderingen te begrijpen vereist metabletisch onderzoek een zo groot mogelijk receptie vermogen en een zo breed mogelijk referentie kader om zich multidisciplinair te concentreren op nieuwe verbanden.
De veranderingen gebeuren in een bedrijvende én lijdende vervoeging, daarom kunnen we J.H. van den Berg als uitvinder én ontdekker van de metabletische methode bevestigen.
Omdat zij de onaantastbaarheid ook van wetenschappelijke feiten ontmaskerd is ze een absolute vorm van relativisme. Bij haar methode van onderzoek en bewijsvoering is verificatie in exacte zin onmogelijk, daarom ontmoet de metabletica veel weerstand en worden haar conclusies wetenschappelijk belachelijk bevonden.

Jan Hendrik van den Berg en Carl Gustav Jung

Er zijn twee geleerden die zich nogal met het begrip ‘synchroni­citeit’ hebben beziggehouden en dat zijn de Zwitser Carl Gus­tav Jung en de Nederlander Jan Hendrik van den Berg.

Men kan zeggen dat Jung’s begrip synchroniciteit in de persoon­lijke geschiedenis van iemand plaats vindt en de leer der veranderingen, de leer van de synchrone voorvallen, door Van den Berg metable­tica gedoopt zich met gelijktijdige gebeurtenissen van onze collectieve geschiedenis bezighoudt. Beide proberen, Jung aan de persoonlijke geschiedenis en van den Berg aan de collectieve ge­schiedenis zin te verle­nen.

Het meest exemplarisch voor de leer der veranderingen is de gelijktijdig­heid van de ontdekking van de bloedsomloop door Harvey, de exacte functie van het fysiologisch hart en het ontstaan van de Heilig Hart‑cultus, de mystieke betekenis van het  hart. Deze gelijktijdigheid is de eerste en de belangrijkste voor de verdere voortgang van de leer der veranderingen en door Van den Berg als favoriet voorbeeld in tal­loze lezingen gebruikt. Met de woorden van Van den Berg zelf in ‘Het Menselijk Lichaam deel II. Het geopende lichaam’ 19­61: “Geen synchronisme in de ge­schiedenis is zonder beteke­nis; is dit er een, dan zal men bezwaarlijk een ander vinden, dat zoveel stof tot denken geeft” .

Dat dit synchronisme geen toeval was, beklemtoond Van den Berg 35 jaar later in ‘Geen toe­val’: “Synchroon met de ontdekking van de bloedsomloop door William Harvey ligt het initiatief van de Heilig-Hartdevotie. Ik ben daar destijds zeer verbaasd over geweest. De verbazing is eigenlijk nooit geweken, en zal ook wel nooit wijken”.

Jan Hendrik van den Berg
Jan Hendrik van den Berg

Ontdekker en uitvinder van de metabletische coïncidenties

Jan Hendrik van den Berg is geboren in Deventer in 1914, behaal­de in 1932 het eindexamen HBS, in 1933 de onderwijsakte, in 1935 de hoofdakte en het examen Wiskunde Mo(KI) in 1936. In dit laatste jaar begon hij ‑als werkstudent, want hij voorzag met het geven van wiskundelessen in zijn levensonderhoud- de medi­sche studie aan de Rijksuniversiteit in Utrecht.
Na het artsen examen in 1943 specialiseerde hij zich bij  Prof. dr. H.C. Rümke in de psychia­trie en de neurologie. Bij dezelfde hoogleraar promo­veerde Van den Berg in 1946 op het proefschrift De betekenis van de phaenome­no­logische of existentiele anthropo­logie in de psychia­trie. Na een jaar van studie in Parijs en Zwitserland, waar hij groothe­den als Merleau‑Ponty, Lacan, Jean Wahl, Henri Ey ontmoette en be­vriend raakte met Gaston Bachelard, Eugen Minkowski en Ludwig Binswan­ger.
In het Zwarte Woud heeft Van den Berg drie dagen lang contact met Martin Heidegger in zijn hut in Todtnauberg. In 1947 volgde de benoeming tot chef de clinique in de psychiatri­sche kliniek van zijn leermeester Prof. Rümke. Een jaar later volgde de benoeming van privaat‑docent in de psychopa­thologie in Utrec­ht, in 1951 werd Van den Berg bijzonder hoogle­raar voor de pastorale psychologie (bij de theologische faculteit te Utrecht) en in 1954 volgde zijn benoe­ming tot hoogleraar in Leiden in de fenomenologi­sche methode en de conflictpsychologie. Prof. Van den Berg heeft, afgezien van de reeds vermelde disser­tatie, diverse tijdschriftartikelen en redevoeringen gepubliceerd, waarbij we op psychiatrisch terrein De psychiatrische patiënt 1964, Kleine Psychiatrie 1966,  en Dieptepsycho­logie 1970 noemen.
De andere spil van zijn bestaan en publica­tiedrift is de zeer omstreden metabletica.

J.H. van den Berg is namelijk grondvester van de leer der veranderingen, ontdekker en uitvinder van de metabletische coïncidenties.
De belangrijkste zuilen waarop de metabletische reeks staat zijn Metabletica 1956, Metableti­ca van de Materie 1968, Gedane Zaken 1977 en Metabletica van God 1995.  Maakte vele ‘lecture‑tours’ in het buitenland, met name in de Verenigde Staten  Zuid‑Afrika  Japan, waar hij blijkbaar gelief­der is dan in eigen land. De profeet en Van den Berg worden in eigen land niet geëerd. Ook in de 21e eeuw is J.H. van den Berg als zenuwarts en metableticus doende.

Deze leer der veranderingen is zeer omstreden vanwege de metable­tische coïncidenties en de metabletische methode en heeft zich bij de officiële wetenschap totaal onmogelijk gemaakt door de metableti­sche epidemiologie, de metabletische incubatieperioden van circa 40 jaar en de metabletische futurologie waarbij het onderzoek in

Metabletica van God zelfs opleverde dat we in de zeer nabije toekomst ingrijpen van God, die hier als De Grote Synchronisator wordt gereleveerd, kunnen verwachten. Aan zulke gegevens van onderzoek heeft de wetenschap natuurlijk een broer­tje dood, zodat voor de wetenschap de metabletica in quanran­taine is, de metabletische reeks een quantité negligea­ble en J.H. van den Berg een non valeur. We stellen dus vast dat de uitkomsten van het metabletisch onderzoek dermate van zo’n uiterste bijzon­derheid zijn dat deze buitengewone uitzonderlijk­heid van de metabletische coïncidenties slechts door een kleine groep te dragen is en dat de wetenschap ze helemaal niet verdra­gen kan.

De coïncidentie die me bij de kringloopwinkel overkwam brengt me er toe een poging te wagen om die te begrijpen wat deze indiceerde en welke betekenis eraan gehecht kan worden.
Met hulp van de metabletische methode van Van den Berg en het begrip synchronici­teit van Jung is er gereedschap om mijn voorval te onderzoeken. De onderzoeker is dus metableticus en synchronisiteur (zo noem ik degene die coïnciden­ties in het spoor van Jung nagaat). Dit is iets geheel nieuws.

De synchronitiseur en de metableticus zijn nog nooit eerder een verbond aangegaan.

Wat de metabletische methode betreft; in 1974 verscheen De metabletische methode van S.Parabirsing en reeds in 1975 toetste M.Jacobs de metabletische methode aan de hand van de geschie­denis der botanica en vond ze wetenschappelijk legi­tiem.

De afgelopen decennia ver­sche­nen de bundels The changing reality of modern man 1984, Meta­bletische Per­spectieven 1995, Meta­bletica en wetenschap 1997, Metable­tics:J.H. van den Berg’s historical phenomenology 1999. In 2002 kwam de filosoof Hub Zwart, verbonden aan de Katholieke Universiteit Nijmegen zelfs met een dik boek Boude bewoordingen.De historische fenomemologie (‘metabletica’) van Jan Hendrik van den Berg om diens werk te rehabiliteren. 

Uiteraard blijft het werk van de meester zelf de belangrijkste bron. Ondanks dat Van den Berg geen school heeft gemaakt hanteerden diverse mensen de metableti­sche methode. De Belg Claes en de Amerikaan Romanyshyn profileer­den zich daarin het meest. Metable­tica als begrip vond zijn weg naar Van Dale en de Winkler Prins. Toch moeten we de metableti­sche methode voorname­lijk aan J.H. van den Berg verbinden en is het weten­schap­pelijk aanzien van dit omvang­rijke imposante oeuvre vrijwel nihil. Het weerhoudt ons er niet van de metabletische methode toe te passen en zelfs uit te breiden tot een ‘logica der coïncidenties’.

De enigste die ooit opperde dat de metabletisch methode ook werkzaam zou kunnen zijn in de individuele geschiedenis was Andre Gielis en hij deed dat in zijn voortreffelijke licentiaatsverhan­deling De psychologie in het metabletisch denken van Prof. Dr. J.H. van den Berg 1977. Het metabletisch denken zou toelaten de individuele geschiedenis als veranderlijk te begrijpen, maar Gielis geeft wel aan dat hij de metabletica een dimensie toekent die door de metabletica zelf nog niet is ontgonnen.
En dat is tot nu toe zo gebleven.
Gielis bedoelde daar in zijn verhandeling daar dan ook niet mee dat de metabletische methode in zes beginselen voor de persoonlijke geschiedenis van toepassing is maar de visie op veranderlijkheid en discontinuïteit van de metabletica zou ook gelden voor de persoonlijke geschiedenis. Het was Gielis (persoonlijke mededeling) te doen om de filosofische opvatting van de geschiedenis en heeft in zijn verhandeling niet aan een toepassing van de metabletische methode op de persoonlijke geschiedenis gedacht.
De onderneming van ‘Logica der coïncidenties’ gaat daar dus een stap verder in.

De enigste die met ‘synchroniciteit in het spoor van Jung’ omgaat en dat overstijgt en ’n beetje in de buurt komt van de metableti­sche aanpak is F. David Peat in zijn boek Synchroniciteit waarin hij het heeft over de dynamiek tussen fysische en de mentale aspecten van het heelal en zegt hij: “Maar er zijn ook synchroniciteiten die alleen innerlijk lijken te bestaan en die geen significante fysieke manifestaties kennen. Dit kunnen bijvoorbeeld acausale droompatronen zijn, of patronen in herinneringen, gedachten, symbolen en waarnemingen, die zich kunnen uitdrukken als coïnci­denties of clusterings tussen ver­schillende mensen. Een duidelijk voorbeeld van dergelijke syn­chroniciteiten zijn de gelijktijdige ontdekkingen van wetenschap­pers, die niet rechtstreeks met elkaar in contact staan. Weten­schapsmensen spreken vaak over ideeën die ‘in de lucht hangen’, bijna alsof nieuwe concepten de vorm aannemen van radiouitzendin­gen, die op zich al compleet zijn, maar alleen nog maar wachten op het moment dat een geschikte ontvanger ze oppakt”.
Peat vindt een van de beroemdste coïncidentele ontdek­kingen, die van de evolutiethe­orie door Darwin en Wallace”.
(Dit synchrone voorval is het onderwerp voor J.H. van den Berg in zijn onderzoek naar onze verknochtheid aan de afstam­mingsleer van het metabletisch tijds­gewricht 1859 neergelegd in Koude Rillingen over de rug van Charles Darwin).
Volgens Sheldrake bestaan er morfogenetisch velden. Men zou kunnen zeggen dat die in de wereld en in de persoon synchronismen genereert.
Daarom moet er een filter zijn om synchronismen van een afzender op te nemen. De synchronismen zijn een onmisbare schakel tussen signaal en de ontvanger. De ontvanger moet de beschikking over een versterker hebben. Deze versterker is de coïncidentiedetector. Weerstand is nodig voor goede ontvangst, maar zorgt er ook voor dat de synchronismen niet willekeurig zijn.
Een logica der coïncidenties kan in het bezit van een juiste coïncidentiedetector zijn en heeft wie weet het beste vat op om synchronismen goed te plaatsen. 

Synchroniciteit en Metabletica

De leer der veranderingen, de metabletica van Jan Hendrik van den Berg heeft als substraat het beginsel der gelijktijdigheid en releveerde zijn benadering in 1956.
Carl Gustav Jung openbaarde zijn boek Synchroniciteit in 1952.
Beiden psychiater en de binding met de psycho-analytische vereni­ging werd bij alle twee verbroken.
Het lijkt waarschijnlijk, dat de reden hier voor is, dat de religie een authentiek verschijnsel voor Jung en Van den Berg is.
Terwijl Jung met zijn begrip synchroniciteit worstelde deed Van den Berg dat met zijn leer van de synchrone voorvallen en dat zo ongeveer in dezelfde tijd, begin jaren vijftig. Desondanks heeft niemand op deze gelijktijdige ontdekking van synchroniciteit gewezen. Niet vanuit metabletische hoek, maar ook helemaal niet uit de analytische vereniging van Jung in Nederland.
Mijn coïncidentie noopte me om Jung en Van den Berg met elkaar te verbinden. Ik was daar uitermate geverseerd in. Ooit was ik zeer geïnteresseerd in dieptepsychologie, in het bijzonder in het triootje  Freud Adler Jung, vooral Jung, waarschijnlijk had je een ruimer leven in het collectief onbewuste dan in minderwaardigheidscom­plexen of in een particulier onbewuste. Zo vroeg ik in een locale boekhandel om een boek over dieptepsychologie en werd mij het gelijknamige boek van J.H. van den Berg aangeboden. Mijn pad naar de wonderbaarlijke wereld van de metabletische coïncidenties liep via het werk van Carl Gustav Jung.
Het ligt toch zeer voor de hand dat het begrip synchroniciteit een gelijktijdige ontdekking is. Toch is dit bij mijn weten nog nooit eerder in geschrifte opgemerkt. Dat deze twee een methodi­sche verbinding aangaan, zoals hier gepoogd wordt, is ook nooit eerder gedaan en dat maakt de zaak zeer bijzon­der en doet vermoe­den dat er grote weerstand tegen is.
Wel noemen twee grote schrijvers uit de wereld der literatuur die nogal door J.H. van den Berg beïnvloed zijn Jung en Van den Berg samen; Harry Mulisch in zijn verhaal over ‘De verhouding van literatuur en natuurwetenschap’ opgenomen in Bij gelegen­heid en Maarten ’t Hart noemt beiden terloops in zijn stukje ‘Synchro­niciteit’ opgenomen in Een havik onder Delft. Maar zowel Mulisch als ’t Hart noemen ze samen meer in het voorbijgaan, tussen neus en lippen door en geven er geen gestalte aan.

Het is beslist geen vanzelfsprekende zaak om Jung en Van den Berg met elkaar in connectie te brengen, want zelfs Robert Romanyshyn; een Jungiaan en een die zich als leerling van Van den Berg heeft geprofi­leerd, wiens leven door o.a. de dood van zijn vrouw in de knoop raakte en daar in zijn publi­catie The Soul in Grief1999 prob­eerde rekenschap van af te leggen valt ook een coïnci­dentie toe, om deze coïncidentie te duiden gaat hij wel bij Jung te rade maar niet bij Van den Berg terwijl nota bene zijn coïncidentie alleen maar kon plaatsvinden door middel van zijn metabletische over­peinzingen neergelegd in
Psychological Life1982,
‘The despotic eye’  1984
Technology as symptom and dream 1989.

Tegenzin om de persoonlijke geschiedenis metabletisch te duiden blijkt ook bij iemand als Ilja Maso in De zin van toeval, daar wordt er alles met de haren bijgesleept met zijn onderzoek naar toeval; allerlei zinnige en onzinnige voorbeelden worden gegeven, maar geen metabletica terwijl Van den Berg zelfs een publicatie op z’n naam heeft staan met de titel Geen toeval.
Is de kracht van Maso te klein om de originaliteit van de meta­bletica te verdragen?    Maso is teveel bezig om ’n eigen onder­zoek-territorium af te bakenen en kan een andere vreemde eend in de bijt niet gebruiken, dit komt nog scherper te voorschijn en hij valt daarmee helemaal door de mand om in zijn hoofd­stuk over serendipiteit, de belang­rijkste Nederlandse kenner Pek van Andel zelfs niet eens te noemen.
Waarin een klein land groot kan zijn. Wanneer je een boek over synchroniciteit en toeval en serendipiteit publiceert en je betrekt daar Van den Berg en Van Andel niet in, is hetzelfde als wanneer je over de relativiteitstheorie schrijft en je noemt Einstein niet. Men moet wel een zeer bekrompen geest zijn om daartoe in staat te zijn.
Er bestaat tegenzin in de metabletische benadering, ze zou niet wetenschappelijk zijn en vindt de metabletische interpretaties belachelijk. Het begrip synchroniciteit is ook bij Jung niet consistent (op verwarrende wijze spreekt hij ook over synchroniteit), maar dat weerhoudt niemand om toch van Jung uit te gaan. Alle publicaties die ik ken over toeval, synchroniciteit, coïncidenties gaan van Jung uit. Blijkbaar heeft Jung met z’n boek over synchroniciteit toch iets essen­tieels aangeraakt.
Zou toeval alleen betekenis hebben voor mensen die er op een of andere manier belang bij hebben om geheimzinnig te kunnen doen om indruk te maken op naïevelingen om maatschappelijke nutteloos­heid te maskeren of een therapeutische praktijk een interessante verpakking te geven?
We kunnen ook zeggen toeval heeft geen betekenis voor de niet sensitieven de ongevoeligen de materialistische botteriken.
Dezen hebben geen orgaan beschikbaar om toeval als opzet te zien als een vingerwijzing Gods om een coïncidentie te onderzoeken het goede er in te peilen en de eigen rol in het leven opnieuw te waarde­ren.
Wat we er van moeten zeggen daarom het volgende: Zien is waarne­men, maar ook de bezigheid van een ziener, en deze kan niets zien -de grote zieners waren blind-of scheel zien, maar ook meer zien en meer zien leidt tot veel zien met meer entourage en toenemend kader. Zo komt de ziener eveneens veel te weten en met veel weten krijg je meer weten­schap. Zowel de bezigheid van de waarnemer als de ziener leid tot steeds meer wetenschap zodat deze bij beiden intrinsiek cumulatief is, want laten we wel zijn ook de ziener ziet niets in een vacuum, hij moet zich aan de werkelijkheid houden.
F.David Peat beweert het volgende in Synchronicity:The Bridge between Matter and Mind: “Via synchroniciteit kan de geoefende ziener ons een glimp laten zien van iets dat buiten onze gebruikelij­ke begrippen van tijd en causaliteit ligt, het geeft ons een blik op de immense patronen van de natuur, de verborgen dans die alle dingen met elkaar verbindt, de spiegel die tussen de innerlijke en uiterlijke universums staat. Met synchroniciteit als uitgangspunt wordt het mogelijk een brug te slaan die de wereld van geest en materie, van natuurkunde en psychologie overspant”.

Toeval is Geen Toeval
Wat is toeval; wanneer we zeggen “wat toevallig” dan is er een synchroon besef dat het helemaal “niet zo toevallig” is. Toeval is Geen Toeval is dubbelzinnig en is daardoor een intrigerend geval. De contradictie is hoorbaar in de uitspraken van Schiller en Voltaire.
Er bestaat geen toeval voor Schiller; en wat ons blinde willekeur toeschijnt, juist dat vindt zijn oorsprong in heel diepe bronnen.
Er bestaat geen toeval voor Voltaire. Wij noemen zo de uitwerking die we zien van een oorzaak die we niet zien.
‘Er bestaat’ is positief, ‘geen toeval’ een ontkenning ervan.
Toeval: voor Leon Bloy het geloof van imbecielen en
voor Georges Bernanos de logica van God.
Toeval is een pseudoniem van God, wanneer Hij niet
met zijn eigen naam wil ondertekenen.                                                             

                                                         Anatole France

De Voorzienigheid geeft het toeval
De mens moet er iets zinvols van maken.
De paradox van toeval komt te voorschijn in de achteromslag van Geen Toeval door J.H. van den Berg.
God liet zich in Metabletica van God kennen als de Grote Synchronisator.
Toeval is de logica van God, maar is dat mogelijk wanneer we in Geen Toeval lezen: “Het uitsluiten van toeval is het allesbeheersende in de metabletische methode”.
Toeval is geen toeval voor de metableticus, omdat met de logica der coïncidenties het volume van onze hersenen groot genoeg is om de samenhang tussen wat gelijktijdig plaatsvindt te begrijpen.

Als metableticus heeft tot nu toe slechts een persoon van metabletische coïncidenties zijn levens­werk gemaakt en die lijkt uit een bron te putten die nooit opdroogt. En deze metabletische coïncidenties verliezen hun kracht niet, ook niet na jarenlange omgang, in tegendeel, het geeft een grote toegevoeg­de waarde aan het leven, levenslang.
In J.H. van den Berg’s jongste publicatie De Tragedie 2003 lezen we op de achteromslag: Dat hij daarin van de metabletische methode gebruik maakt, wat vooral hierop neerkomt dat, ten eerste, zo veel mogelijk aandacht wordt geschonken aan de beantwoording van de vraag wat gelijktijdig met de bloei van de tragedie plaats vond, en ten tweede, steeds ook nadrukkelijk de aandacht wordt gevestigd op het schijnbaar weinig belangrijke detail.

Small is beautiful

Breed is de weg die tot verderf leidt,
smal het pad dat naar het leven voert
                      Mattheüs 7:13

Dat Jung en Van den Berg, deze twee grote originele denkers over de schepping uit twee kleine landen komen is niet toeval­lig. Door de veeltaligheid van beide landen krijgen creatie­ve oorspronke­lijke gedachten veel te zeggen in de kleine landen. Wat Nobel­prijswinnaars betreft staan de kleine landen ver voor op de grote landen. “Small is beauti­ful”. De wet van het kleine fenomeen.   

Alles wat aan grootheid tot stand is gekomen is door de kleinen ontstaan, het Allergroot­ste door de Kleinsten en Het Goddelijke door minder dan niets ‑ het mosterdzaadje uit het Evangelie. Morele of geestelijke grootheid vereist in de regel materiele of getals­matige kleinheid.
Of het nu de cultuur de industrie de creativiteit de wisselkoers of de werkgelegenheid en vooral om de controle van de staat door het volk aangaat, de kleine Europese staat functioneert in alle opzichten beter dan de grotere met een uitzondering: hij kan geen grote oorlogen voeren, dat wil zeggen, geen mateloze domheden begaan.
Of de Europese Unie in dit licht een verrijking wordt, kan worden betwijfeld.
Zie Denis de Rougemont in L’avenir est notre affaire.
Het kleine is niet alleen landelijk maar ook persoonlijk van grote betekenis. In mijn dialect is wie het kleine niet eert het grote niet weert.

God is de Grote Synchronisator en God is in het detail.
Flaubert: Le bon Dieu est dans le detail
Warburg: Der liebe Gott steckt in Detail
Gombrich: God dwells in minutiae
Flaubert zou het hebben geschreven. Niemand kon het terugtraceren in het enorme oeuvre van Flaubert.
Velen verzekerden dat de referentie van deze uitspraak bij Mies van der Rohe was te vinden. Men ploos alle geschriften van Ludwig Mies Van der Rohe na en raadpleegde zijn twee biografen, maar deze uitspraak is niet via Mies te achterhalen.
De ware afkomst van het citaat is nog steeds onbekend; het aforisme blijft een wees. Maar wanneer God in het detail is, dan weet men toch waar Abraham den mosterd haalt.

De metabletische methode

De metabletische methode bestaat uit
drie theoretische beginselen:
  Het beginsel der werkelijkheid
Het beginsel der veranderlijkheid
  Het beginsel niet te verstoren
en drie praktische beginselen:
  Het beginsel van het unieke voorval
  Het beginsel van gelijktijdigheid
  Het beginsel van de beklemtoning

De metabletica levert geen exacte methode, maar heeft wel een denkraam. Dit raamwerk waaruit de meta­bletische methode gedacht wordt, heeft zes beginse­len, drie theoreti­sche en drie prakti­sche. Voegt dit wat toe aan het begrip synchroniciteit van Jung? 
Het beginsel niet te versto­ren met het beginsel der werke­lijkheid toegepast op mijn voorval ‘Catch 22’, zoals ik boven verteld heb daaraan wordt niets veranderd of toegevoegd, harde werkelijk­heid dus en het derde theoretische beginsel, het begin­sel der verander­lijkheid is dat ook van toepassing? Metabletica is immers de leer der veran­deringen. Het voorval ‘Catch 22’ was een verandering in mijn leven en bracht door zijn uniciteit veel ongelijkheid aan.
Men dient goed te weten dat synchrone voorvallen uitingen van een veranderende werkelijkheid zijn en dus secundair van die verande­rende werkelijkheid zijn en geen zelfstandig leven kunnen leiden, waar het soms wel eens op lijkt, alsof zij de structuur van onze persoonlijke en collectieve geschiedenis bepalen.
Het beginsel van het unieke voorval.
‘Catch 22″ is voor mij zonder meer ’n uniek voorval.
Alleen voor mij, wel schreef ik het voorval in het personeels­blaadje van de kringloopwinkel en deelde het met de klant. Maar het voorval op zich, daarin was ik de enige deelnemer. Dat is juist, het unieke voorval is zaak van de enkeling, en hoe zeldzaam dat is geeft de kromme van Gauss aan hoe weinig kans men heeft niet zo te zijn als de velen.
Het beginsel van de beklemtoning.
“Is het unieke voorval eenmaal daar, dan wordt het beklemtoond. Het wordt onderzocht en uitgebuit. Het moet zijn laatste inhoud, z’n geheim prijsgeven, zodat duidelijk wordt waarom het alleen staat en toch van zoveel betekenis werd. Aldus de metabletische methode; uiteengezet door J.H. van den Berg in Metabletica van de materie.
In eerste instantie had mijn voorval vooral betrekking op Jung, door de artikelen over synchroniciteit in BRES werd ik er van doordrongen dat toeval op Jungiaanse grondslag van belang was en de laatste twijfel daarover werd weggenomen door de ontdekking in BRES van de unieke voorvallen van Koestler met de Schopenhauer-passage in Buddenbrooks van Thomas Mann en Portmann met de bidsprinkhaan.

Zij beklemtoonden de unieke waarde van coïnci­denties in de persoonlijke geschiedenis en gaven de opdracht om als synchronitiseur aan het werk te gaan.

Robert Hopcke

Bij Jung’s begrip over synchroni­citiet laten we de astrologie, de alchemie kortom het paranormale buiten beschouwing, we houden ons aan het beginsel der werkelijk­heid en die is ons abnormaal genoeg.
Carl Gustav Jung: Het verschijnsel synchroniciteit bestaat uit een onbewuste voorstelling die direct (letterlijk) of indirect (symbolisch) in het bewustzijn komt als droom, inval of vermoeden en met deze inhoud valt een objectief feit samen: “coïncidentie”.
“Zo betekent synchroniciteit dus in de eerste plaats de gelijk­tijdigheid van een zekere psychische toestand met een of meer uiterlijke gebeurtenissen die zich voordoen als zinvolle paral­lellen van de bestaande subjectieve toestand en -eventueel- ook vice versa”.

Via de belangstelling voor toeval en vooral serendipiteit bezat ik een artikel uit het tijdschrift Ode ‘Toeval bestaat niet’, dit artikel is in mijn bezit geraakt omdat ze melding maakte van een artikel van Pek van Andel in British journal for the philoshy of science. Nu bewees het artikel in Ode zijn diensten; er werd een boek over toeval genoemd namelijk De zin van toeval door Robert Hopcke Dit boek in het Amerikaans There are no acci­dents is zeer lezenswaardig. Hopcke noemt  vier eigenschappen van synchronistische gebeurte­nissen;

                        Ze zijn acausaal
                                   diepgaand emotioneel
                                   symbolisch
                                   een overgangstoestand.

Zo hebben we met Hopcke een auteur met een publicatie waaraan we het begrip synchroniciteit kunnen gaan toetsen. We gaan de eigenschappen van synchroniciteit toetsen aan ‘het voorval Catch 22’.
Zoals Hopcke het begrip synchroniciteit als acausaal opvat, dat wil zeggen zonder oorzakelijk verband in tegenstelling tot een verband door een keten van oorzaak en gevolg, is het begrip hier eerder anti-causaal en treedt in concurrentie met het causale. De logica der coïncidenties- die dus de metabletica en het begrip synchroniciteit in zich opgenomen heeft- kan men wel acausaal noemen niet om het causale te overwinnen maar om er een zinvolle onmis­bare toege­voegde waarde aan te geven.
Emoties speelden geen rol. Is het acausaal dan is dat onmoge­lijk. Emoties zijn drijfzand. Diepgaande emotionele erva­rin­gen zijn niet causaal niet anti-causaal en niet acausaal. Bij mijn voorval ‘Catch 22’ was er geen extra emotie. De logica der coïncidenties werkt met redelijke emotie en dat is heel wat redelijker.
Symbolen raken de coïncidenties niet, ze zijn niet concreet. Ze zijn in wezen altijd een mysterie en teveel afhan­kelijk van de interpreet, hij is dan de kenner en de duider van synchronici­teit, hier betaalt Hopcke tol aan dat de synchroniciteit van Jung een therapeutische leer is, vandaar ook de vierde eigenschap dat dergelijke toevalligheden zich altijd voordoen wanneer men op het punt staat een belangrijke overgang in ons leven te maken en als zo’n overgang plaatsvindt zoeken mensen vaak de hulp van b.v. therapeuten in. Om mijn voorval te begrijpen heb ik niet veel aan de eigenschappen van synchroniciteit volgens Hopcke, ten minste het verheldert weinig.  De gelijktijdige gebeurtenis­sen van mijn voorval kunnen geen therapeutische waarde bezitten, ten aanzien daarvan zijn ze door hun rijke inhoud veel meer van preventieve aard.

De zes beginselen van de metabletica en de vier eigenschappen van synchroniciteit (ook al zijn deze op mijn geval niet van toepassing); ze kunnen en ik volg hier verder Hopcke in There are no accidents verschaffen de moderne mens een rijkere manier van denken, voelen en in de wereld staan. Gewend als we zijn om in oorzaak-en-gevolg te denken, worden we door synchro­nistische ervaringen uitgedaagd te erkennen dat de grens tussen de objec­tieve werke­lijkheid en de subjectieve ervaring lang niet zo scherp is als we geneigd zijn te denken en krijgen we een her­nieuwd gevoel van volledigheid en verbondenheid. Door middel van ons vermogen om de persoonlijke betekenis van wat ons overkomt te onthullen en te beleven, herinnert een synchro­nistische gebeurte­nis ons aan een belangrijke waarheid: dat ons leven een samen­hang, een richting, een reden heeft, evenals een bepaalde schoon­heid.    Synchronici­teit brengt ons in herinnering wat voor prachtig kunstwerk het verhaal van ons leven kan zijn.

Bij de drie praktische beginselen missen we nog Het beginsel der gelijktijdigheid. Dit beginsel is de harde kern van de metabletische methode.
Een zéér belangrijke gelijktijdigheid in december 1999 is het bezoek van mij aan Het Joods museum te Berlijn, terwijl ik mijn fiets bij de assis­tent-be­drijfsleider stalde, haar huis staat vlakbij het station. Dit bezoek aan het Joods museum te Ber­lijn is een coïncidentie in metabletische zin met mijn voorval ‘Catch 22’.

Speurwerk

Veel van het onderzoek lijkt letterlijk op speurwerk. Men heeft reeds vaak gewezen op de verwantschap van de psycho-analyse van Freud met de methode van Sherlock Holmes (de schep­per van Holmes Conan Doyle was ook arts).
In Tao van de psychologie betoogt Jean Shinoda Bolen  dat je synchroniciteit kunt benaderen op de manier van Agatha Christie. De speurders Hercule Poirot en Jean Marple benaderen menselijke situaties op bijna dezelfde manier als een psychiater dat doet.
Wanneer we Agatha Christies  benadering toepassen op synchronis­tische gebeurtenissen, gaan we uit van de veronderstel­ling dat zulke gebeurtenissen een betekenis hebben die je kunt ‘ontdek­ken’.
Van de metabletische reeks heeft men ook beweerd dat ze de structuur van een detective bezitten; er wordt een intrigue opgebouwd, men wordt in spanning gebracht een ontknoping in het verschiet gesteld, maar eerst nog een schijnbare bijzaak behandelt. Is de ontknoping er, dan ziet men terug op het gebeurde en legt een verband met een schijnbare bijzaak, die daardoor geen bijzaak blijkt te zijn.
De maatschappelijke achtergrond waartegen de detective ontstond, verhelderd waarschijnlijk de reden waar de metabletische methode en het begrip synchroniciteit uit voortkwamen.
In het midden van de negentiende eeuw zien we de detective feitelijk ontstaan bij Scotland Yard en fictief in een verhaal van Edgar Allen Poe.
Feit en fictie gaan hier zoals vaak samen. Door de bevolkingstoename, de verstedelijking en de snellere verplaatsbaarheid is men door  het hogere tempo op veel meer plaatsen en dit roept de vraag op; waar is iemand en waar ben je zelf- meer anonimiteit en wie is wie en wie is die-minder identi­teit. Wanneer men elkaar veel minder kent en ook veel minder weet waar iemand is, krijgt de misdaadbestrijding te maken met: Wie is de dader? Wie heeft schuld. Door de toenemende onduidelijkheid wie wie is, met het neveneffect dat de ander onbekend werd maar ook werd het onduidelijker hoe je jezelf beleefde.
Door de industriële produktie was er toename van goederen en diensten zodat er veel meer gelegenheid tot misdaad kwam.
Zo werd de dader losgekoppeld van de daad en dit bracht verlies  aan verantwoordelijkheidsbesef teweeg.
Wie heeft schuld en wie is de schuldige, daarvan verdween de morele (metafysische) waarde, zodat de banken de factor schuld reduceerden tot een geldkwestie. Zo konden zij de schuld helemaal in pacht nemen. Dit in samenwerking met de naamloze vennootschap (in andere landen ‘maatschappij met beperkte verantwoordelijk­heid’). Let op; het geld moet naamloos en met zo weinig mogelijk verantwoording rollen. Banken en n.v.’s worden dan ook verdedigd door de vrije ondernemer in de wereld van de misdaad: de detecti­ve.
Door de bevolkingstoename de urbanisatie de snellere verplaats­baarheid der mensen raakte de samenleving ontwricht. -De term samenleving is ook van deze tijd. Na de afschaffing van het ancien-regime gegrond op het ‘goddelijk recht’ zat men met een onrechtmatige regeringsvorm zodat de angst voor de dood veel groter werd. Als men geen rekenschap aan het ‘goddelijk recht’ wil afleggen vreest men de dood . De dood wordt dan misdadig. De dood had geen bindende verzoenende functie meer. De dood werd vijand en veranderde in moord. Daarom werd de organisatie van de regeringsvorm die het leven toch samenhang moest geven: samenle­ving.
De samenleving was ontwricht, op onorde.
Recherche, detective bracht orde aan.
De metabletica ontstond met de constatering dat de samenleving ziek is en neurosen eigenlijk sociosen waren en bracht met zijn methode een nieuwe ordening aan.
De synchronisiteurs zijn in navolging van Jung praktisch allemaal psychiater en brengen als psychotherapeut een nieuwe zinvolle orde bij hun patiënten aan.
J.H. van den Berg is psychiater en presenteert niet voor niets zijn metabletische reeks als zenuwarts.
~
Voordat het vierde voorval, het bezoek aan Het Joods Museum, wordt beklemtoond komen we eerst nog bij twee geduchte tegenstanders van de rechte lijn terecht.
Het bezoek aan het Joods Museum werd voornamelijk ingeven doordat het iets met de rechte lijn heeft.
In dezelfde tijd kwam ik in aanraking met het werk van twee architecten die eveneens voorbij de horizontale lijn wilden komen. Net als bij het voorval Catch 22 gebeurde de eerste kennismaking door middel van een necrologie; die van Ton Alberts op 18 augustus 1999 en van Hundertwasser op 21 february 2000                

De Horizontale Lijn

De horizontale lijn is dominant aanwezig in de meetkunde en de architectuur. Haar positie lijkt onaantastbaar. Toch is de niet-euclidische meetkunde reeds meer dan 150 jaar oud. Haar inhoud vond geen herkenning in het dagelijks bestaan. Het is gebleken dat de euclidische meetkunde gevangen is van een model dat slechts een systeem of beter een interpretatie is, die ons zeer vertrouwd is. Aanschouwelijkheid is echter niet het criterium voor consistentie van een meetkundig systeem.
Voor Ernst Bloch de grote filosoof van de twintigste eeuw die de wereld als een kerkvader becommentarieert biedt de niet-euclidische meetkunde nieuwe mogelijkheden tot een hernieuwd samengaan tussen subject en object.
Het onaanschouwelijke karakter van de niet-euclidische meetkunde geeft de opperste vervreemding maar kondigt een omslag naar verzoening aan dat nog nauwelijks vertaling had in het dagelijks bestaan.
De niet-euclidische techniek en praxis zijn een concrete bemiddeling van mens en natuur. Haar ontwerp geeft een heilzame anticipatie. Ze is niet meer gemodelleerd op het menselijk orgaan. Haar triomf wordt pas een zegen wanneer ze niet alleen de sociale orde maar ook de laatste voortgang van de ‘natuurlijke magie’ in zich heeft: bemiddeling van de natuur met de menselijke wil – de mens regeert in en met de natuur. 

Gevoed door het vermoeden dat de dingen bij ons horen wordt in de metabletica gezocht naar de bron van het geloof in de onafhankelijkheid van subject en object.
De toetssteen van de metabletische methode is in Metabletica van de materie de niet-euclidische meetkunde.
Metabletica van de materie 1968 openbaarde Van den Berg zijn metabletische methode en deze methode komt tot stand dankzij zijn kamer als therapeutische ruimte; want daar lopen de lijnen niet recht. In die therapeutische kamer werd gevonden dat de rechte lijn niet recht maar krom loopt.
Dit gegeven is dagelijks vast te stellen en uiting van een niet-euclidische praxis.

Niet-euclidische meetkunde en leven in meervoud.
De metabletische visie geeft een link tussen niet euclidische meetkunde en leven in meervoud.
De niet-euclidische meetkunde is tegelijkertijd ontstaan met een sceptische levenshouding, neurose, pubertijd en ongeloof. Dit zijn geen innerlijke crisissen maar ruimte crisissen. Het is onder meer datgene wat men in de metabletiek leven in meervoud noemt.
De samenhang van meervoudig leven met de niet-euclidische meetkunde vertaalt zich in een mislukt ruimtelijk besef. Men is ongeschikt zich aan de nieuwe dimensie aan te passen.
De scepticus puber neuroticus en de ongelovige weten zich geen eigen houding aan te meten, weten zich geen raad hoe ze de nieuwe ruimte moeten innemen, daar de ruimte in de niet euclidische meetkunde geen eenduidige zaak is.
Onvermogen zijn eigen ruimte in te nemen in de achttiende eeuw is tevens gaande in de afschaffing der standen met de Franse Revolutie, waardoor alleen nog een voor iedereen gelijke burgerlijke stand bestaat. Zijn er geen standen meer dan weet men zijn stand niet meer, weet men zijn plaats niet.
Zo wordt getoond dat de wiskunde geen onafhankelijk bestaan voert maar in een direct verband is te brengen met het dagelijks bestaan.

Hundertwasser

In de architectuur is de horizontale lijn niet rechtlijnig. Bestaan rechte lijnen? Hoe echt ze ook schijnen, ze zijn niet te vertrouwen. Ze doen net alsof, ze liegen.
Zo bij de Grieken, zij wisten dat een horizontale lijn boven de horizon naar boven bol moet staan om recht gezien te worden en dat een zuiver rechte lijn doorgezakt lijkt. Daarom is de architraaf van het Parthenon niet recht maar een weinig naar boven toe uitgebogen.
Ondanks ons bijgeloof in de rechte lijn is daar in de laatste decennia van de twintigste eeuw  de rechte lijn oftewel de horizontale lijn in verval geraakt.

DE RECHTE LIJN

IS EEN

MOORDWAPEN

Friedensreich Regentag Dunkelbunt Hundertwasser
De rijkdom aan namen staan voor zijn vele activiteiten
als schilder, architect, ecoloog en filosoof.

Bij uitstek gebeurt dit in de architectuur van het Hundertwasserhaus, het magnum opus van de ludieke kunstenaar Hundertwasser.
Hundertwasser werd in december 1928 geboren als halfjoodse Friedrich Stowasser in Wenen.
Hij nam in 1949 de naam Hundertwasser aan. In slavische talen betekent het woord sto honderd. Had fascinatie voor water dat een onberekenbaar element is met veel mogelijkheden. Daarom een schilderij uit 1990 “Druppels in het water” met zijn commentaar erbij: “Het netwerk van de rechte lijnen is het symbool en het symptoom van de zelfvernietiging van onze samenleving. In elke waterdruppel zit oneindig veel leven. Waar de druppel zal vallen, is voor de mens een niet te doorgronden geheim. Elke regendruppel is een kus van de hemel”. Vond het een plicht dat bouwvakkers, die dat toch wel gewoon waren, in het te bouwen huis urineerden.
Zo werd Stowasser Hundertwasser. Na andere voornaamsveranderingen werd Friedrich in 1968 Friedensreich.
Noemde zich vaak Regentag en later Dunkelbunt.
Hundertwasser heeft zijn naam vaak veranderd. Op de vraag waarom, antwoordde hij: “Een mens heeft een naam; als hij veel namen heeft, staat hij voor veel personen. Ik ben schilder, architect en milieubeschermer. Een naam komt niet precies overeen met de aard van die beroepen. Ik heb altijd het probleem maar één persoon te zijn. Er is zoveel te doen en ik zeg altijd: ik zou tien Hundertwassers willen zijn en tien keer zoveel doen. Omdat dat niet mogelijk is, kan ik in elk geval veel namen hebben”. 

In 1948 besloot deze duizendkunstenaar zijn eigen weg als schilder te volgen. In 1953 zag hij reeds dat de rechte lijn tot ondergang leidt en koos als alternatief de spiraal. Hij kwam op dit motief door een Franse film waarin geestelijk gestoorden spiralen tekenden.
Spiralen waarmee hij als schilder beroemd werd doken dan ook voor het eerst in zijn werk op in 1953. De spiraal: een conventionele vorm die oneindig kan worden gevarieerd; is geometrisch niet berekenbaar; is de constante waarnaar Hundertwasser verzinsel zich richtte. Zijn architectonische realisatie van de spiraal verscheen pas in 1987, in zijn wooncomplex in Frankfurt.
Hij wierp zich op als aanklager van het moderne bouwen. Zijn woede richtte zich op flatgebouwen als gedachteloos herhalende architectuur die geen uitzicht toelaten. De eindeloze reproductie van modernistische bouwwerken behandelde Hundertwasser voor het eerst in zijn schilderij Bloedende huizen uit 1952. De titel van het schilderij klaagt de onmenselijke bolwerkachtige onoverwinnelijkheid van deze gebouwen aan. In zijn afkeer van de rechthoekige rationaliteit waarin het leven gedwongen wordt is Hundertwasser de enige schilder die deze tirannie tot onderwerp voor een schilderij heeft gekozen.

“De mol is vader aller architecten”.

Hier met een verbogen liniaal
die hem na een brand in een architectenkantoor
werd toegestuurd.

Hundertwasser:

Hundertwasser zei: De rechte lijn is de enige lijn die niet schept maar imiteert; vond dat de rechte lijn en met name de architectenlineaal een moordwapen was; een instrument van de duivel. Volgens hem was de mol vader van alle architecten. Vond dat mensen het recht moeten hebben de woningen waarin ze leven van binnen en van buiten te veranderen.
De eigen huid van de mens is de eerste, kleding is de tweede huid en huizen zijn de derde huid. Dat de derde huid van de mens zich moest ontwikkelen veranderen en van gedaante verwisselen en om dat proces te verhinderen is net zo crimineel als een kind verhinderen te groeien.

De architecten vereren de rechte lijn, het gelijke en het gladde.
Op iets glads glijdt alles uit, ook de lieve Heer.
Want de rechte lijn is goddeloos.
De rechte lijn is de enige niet-scheppende lljn.
De enige lijn die niet past bij de mens als evenbeeld van God.
De rechte lijn is een werktuig van de duivel.
Wie zich van de rechte lijn bedient,
werkt mee aan de ondergang van de mensheid.
                                                  Hundertwasser

Hundertwasser vatte zichzelf op als architectuurdokter die zieke gebouwen gezond kon maken. Kreeg zo de kans van het Weense stadsbestuur om zijn anti-rationele ideeën over woningbouw te realiseren.
Het Hundertwasserhaus gebouwd van 1983-1986 bestaat uit een grillig complex van 50 woningen dat is voorzien van tien terrassen die vol aarde zijn gestort. Daar groeien meer dan 500 bomen en planten. Het woongebouw is van onder tot boven bedekt met een mozaïekstrip met een totale lengte van enkele kilometers.

Hundertwasser. Hield vele malen zijn geloofsbelijdenis in zijn ‘nakie’ om zijn boodschap goed te laten doordringen aan het gevestigde architectuur-establishment. Eigenzinnig schilder en architect die de symmetrie verafschuwde. Droeg om die reden zelfs principieel twee verschillende sokken om individualiteit en asymmetrie van de mens te benadrukken.                             

De rechte lijn is een door mensen gemaakt gevaar. Er zijn veel lijnen miljoenen lijnen. Maar slechts eentje is dodelijk, de rechte lijn, met de liniaal getrokken. Het gevaar van de rechte lijn is niet te vergelijken met de gevaren van de organische lijn. De rechte lijn is wezensvreemd aan de mens, het leven en de gehele schepping.

Hundertwasserhaus

1977-1986
Voorbespekingen sinds 1977
Eerste steen gelegd op
16 augustus 1983
Oplevering 17 februari 1986

Ook als de mens wordt gedwongen om door lijnrechte straten en tussen rechte huizen te lopen, is zijn individueel-persoonlijke spoor nooit recht, maar ondergeschikt aan zijn momentane impulsen.
In de plaats voor de lijnrechte straten maakt hij een processieweg om samen een stap nader tot God te doen. Volgens Hundertwasser laat de processieweg door hem ontworpen bij de Sint-Barbara kerk te Bärnbach/ Stiermarken in z’n oneffen, golvende, nu eens smallere, dan weer bredere, schuin aflopende of holle vorm de zich bezinnende of beschouwende biddende mens de eigen levensweg ervaren.                

De belangrijkste jaartallen in verband met zijn architectuur:
1949 Neemt de naam Hundertwasser aan
1953 Als architectuurfilosoof leidt volgens hem de rechte lijn tot ondergang en gaat de spiraal als motief in zijn schilderwerk gebruiken.
1958 Het beschimmelingmanifest tegen het rationalisme in de architectuur.
1959 De eindeloze lijn in Hamburg.
1967 De eerste naaktrede voor het recht op de derde huid.
1968 ‘Los van Loos’ Wet voor individuele bouwaanpassingen of Architectuur- boycot-manifest.
1972 Werkt aan architectuurmodellen
1980 Begint als Architectuurdokter bij de Rosenthal-fabriek.
1977-1986 Hundertwasserhaus

Op weg van Nieuw-Zeeland naar Oostenrijk bezweek hij in february 2000 aan boord van het cruiseschip Queen Elisabeth II aan een hartaanval. 

Ton Alberts

Een half jaar eerder in augustus 1999 overleed een ander fervent tegenstander van de rechte lijn Ton Alberts.
Aanknopend bij het gezegde van Churchill “We shape our buidings afterwards they shape us” lijken voor Alberts de huidige beschaving en de rechte hoek synoniem. Een doosachtige ruimtevorm met gladde strikt parallel lopende wanden precies loodrecht hierop strikt parallel lopende vloer en plafond maakt de er in wonende mens materialistisch en rationeel. Deze vormen komen voort uit een systeem dat geen uitzonderingen en gevoeligheid ten opzichte van de omgeving toelaat. De mens die in zulke vormen verblijft wordt hard ongevoelig en heeft de neiging zijn medemens zijn mening op te leggen.
De doosvormen zijn naar Alberts dolgedraaid en hij wil af van de blokkade van de blokken en wil niet langer onder de dictatuur van de rechte hoek gebukt gaan. De architectuur moet ontdekken dat de hoek van 90 graden inderdaad 90 graden heeft dat wil zeggen dat er 90 andere mogelijkheden in die negentig graden zitten.

Men acht Ton Alberts een esoterisch architect. Vanwege de invloed van de antroposofie van Rudolf Steiner met diens Goetheaneum. Alberts zocht een verbinding tussen architectuur en spiritualiteit dat mede te danken was aan zijn achtergrond van yogaleraar.
De hekel aan de rechte lijn werd veroorzaakt door zijn moeder in het bejaardenhuis. Als zij haar kamer uitkwam en die lange kaarsrechte gang inkeek werd ze elke keer duizelig. Een kaarsrechte gang is een onnatuurlijke omgeving die de mens geen houvast biedt, was Alberts conclusie. Haakse hoeken en rechte lijnen horen niet bij mensen want in de natuur komen ze niet voor.

In 1963 heeft Alberts zijn architectenbureau opgericht. Vanaf 1986 met Max van Huut als partner in zijn bureau.
In 1971 begon hij als architect, nog wat weifelend zich af te zetten tegen de rechte lijn en de haakse hoek met een kerk in Leeuwarden. Deze praktijk liep uit op de overweldigende compositie van organisch bouwen als uniek schouwspel met het hoofdkantoor van de NMB, waarvan het eerste ontwerp uit 1979 stamt.

De necrologie waardoor de  kennismaking met
de architectuur van Ton Alberts volgde.

Hij slaagde erin een ander meesterwerk neer te zetten in Groningen; het GasUnie-gebouw, dat voltooid werd in 1995.
Het NMB-hoofdgebouw (thans ING) in de Amsterdamse Bijlmer uit 1983-1987 heeft tien brede torens  met 3,5 miljoen handgevormde bakstenen (naast normale, 54 afwijkende formaten) en is zonder een rechte hoek. Voor Ton Alberts is de schoonheid van de natuur verbonden met de organische architectuur. De natuur is de inspiratiebron voor zijn werk. Ook hier gelijkt hij op Hundertwasser.
Het aanzicht van het gebouw wordt bepaald door tien in hoogte variërende torens, waarvan de wanden licht hellend zijn. Er is bijna geen muur die loodrecht staat. De torens vormen samen een grillige S, waardoor weinig kantoorruimten aan de doorgaande weg zijn gesitueerd. De geluidshinder wordt bovendien beperkt door de schuine muren, die het geluid naar boven weerkaatsen. De tien torens zijn drie tot zes verdiepingen hoog. Het grote vensteroppervlak is bijna helemaal opgebouwd uit geprefabriceerde betonelementen, bekleed met handgevormde bakstenen. Een kwart van het geveloppervlak wordt gevormd door de ramen, waarmee een gunstige verhouding tussen warmteverlies en
toelating van daglicht ontstaat.

ING Hoofdkantoor

ING Bank presenteert haar gebouw als volgt:
De tien torens van het gebouw vormen een grillige S, die zich slingert door de bebouwing van winkels en woningen van Amsterdam-Zuidoost.
De hellende wanden van de torens zijn karakteristiek voor het gebouw.
De bouw sluit aan bij vormen uit de natuur. De kubusvorm die in veel gebouwen wordt toegepast, vind je nauwelijks in de natuur; daarom krijgen in dit gebouw andere vormen de ruimte.
Licht en kleur zijn overal in het pand aanwezig. Waar mogelijk is gebruik gemaakt van natuurlijke materialen en vormen.
Vanuit wisselende standplaatsen biedt het gebouw steeds weer een heel andere aanblik.
Op plaatsen waar aan de buitenzijde de dillatatievoeg in de baksteen duidelijk te zien zou zijn, werd om iedere voeg een noodtrappenhuis aangebracht (de uitbouw tussen de twee torens). Dilatatievoegen zijn nodig om het krimpen en uitzetten van het gebouw op te vangen.
De zuilen in de centrale hal hebben om bouwtechnische redenen een bijzondere trapezium-vorm.

Het grote voorbeeld voor Alberts zijn organische architectuur met de ING-Bank zijn de rotswoningen van het Göreme-dal in Turkije.

De vijfhoek is overal in het torencomplex terug te vinden, omdat daarin de hoeken elk van 108 graden de scherpte van de rechthoek verloren hebben. Ton Alberts voert in het embleem van zijn firma de vijfhoek. De vijfhoek is volgens hem symbool van de mens en van Christus.
Een citaat van Alberts: “De Christusfiguur aan de kathedraal van Reims heeft een gekromde linkerarm in een hoek van 90 graden en de rechterarm in een hoek van 60 graden. Tussen de vingers van beide handen houdt deze Christus, aldus de overlevering, een onzichtbare vijfhoek. Het verhaal gaat dat de arbeiders elke ochtend voordat zij hun werk aan de bouw van de kathedraal hervatten, langs het beeld liepen en tussen de vingers de maat namen. Dat was de el, de moduul of basismaat van de kathedraal”.
Je vraagt je dan wel af waarom de kruisvorm de meest gangbare vorm voor de traditionele kerkenbouw is? De enige pentagon als tempel is de kerk in het begin van achttiende eeuw door Santini Aichel gebouwd in Moravie. Deze kerk is zuiver pentagonaal en wordt bekroond door een koepel die aan vijf zijden wordt ondersteund. Maar dit terzijde.

Het boze oog

Hoe is het mogelijk dat Ton Alberts de opdracht kreeg dit ING Gebouw te laten bouwen? De keuze voor Alberts lag beslist niet voor de hand. Zijn bureau had zich tot dan toe slechts met kleinschalige opdrachten bezig gehouden en de bouw van kantoren was hem helemaal onbekend.
Terwijl de eerste ideeën voor het ING gebouw grond voor bestaan kregen, begon het boze oog van Gerrit Komrij tegen het geregelde ‘recht toe recht aan’ bouwen in werking te treden. Eerst in stukjes in de krant en later gebundeld in 1983 met Het derde oog.
Angst voor het boze oog was de raadgever. Iemand die het boze oog bezit kan met een blik der ogen anderen ziek maken en spullen kapot maken.
Met het assertieve kijken van het neo ocularisme In Het boze oog van Gerrit Komrij komt veel lugubere wansmakelijkheden en commerciële horigheid van de architectuur-vormgevers in ons blikveld.
Het boze oog constateert: “Alle moderne kantoorgebouwen alle stompzinnige kolossen waarin verzekeringsmaatschappijen en banken huizen, bestaan uit solo’s van ramen. Dat is niet iets om je op voor te laten staan. Daar moet streng tegen worden opgetreden tegen deze ‘visuele knock-outs’. Want het is een plat en vulgair volkje dat onze coulissen bouwt”.
Het boze oog citeert Ethel Portnoy over kantoorgebouwen uit de jaren vijftig: “wat toch wel de afschuwelijkste periode is in de geschiedenis van de stedebouw, met karakterloze gevels vol rechthoekige vensters van glas. Oh, Bauhaus, what crimes have been committed in thy name! De bouwers hadden rap in de gaten dat de rechte lijn niet alleen de zuiverste en kortste verbinding tussen twee punten is, maar ook de goedkoopste. Al tientallen jaren betalen we de prijs voor deze ontdekking”.
Dit alles was niet tevergeefs aan dovemansoren van de toenmalige NMB Bank.
De tirades met het boze oog van Komrij bewerkstelligden een omwenteling een stille revolutie in de architectuur die Bernard Hulsman kastelenarchitectuur noemde en in 1987 met het ING Hoofdkantoor laat beginnen omdat hun bankgebouw toch vooral doet denken aan een middeleeuwse burcht.
Hulsman constateert een vervolg op het ING Gebouw met het kantoor dat Piet Blom ontwierp in 1994 voor het gasbedrijf Midden-Kennemerland, het zogenaamde ‘derde kasteel van Heemskerk’ en sindsdien is er een duidelijke toename van de verschijning van kastelen in Nederland. Vele steden geven in de jaren negentig ruim baan aan kastelen, niet alleen gebouwen maar hele wijken krijgen de vorm van een vesting.
Wat Hulsman kastelenarchitectuur noemt wordt hier het verval van de horizontale lijn genoemd. Dit verval krijgt gelijktijdig in 1994 bevestiging met het Gasunie gebouw en woningenkolos Piraeus te Amsterdam.
Het verval gaat verder met het Nieuw Groninger Museum eveneens in 1994. In 1995 verscheen in Twenthe de vuilverwerkingsinstallatie met een computer ontworpen van Kas Oosterhuis. Dit bouwwerk is opgebouwd uit gekromde vormen en heeft niet een rechte hoek. In 1997 werden op het werkeiland Neeltje Jans twee paviljoens neergezet. Een van Lars Spuybroek met geen enkele rechte hoek en de andere van Kas Oosterhuis, ook in dit gebouw zijn alle hoeken flauwer of stomper dan negentig graden.
Villa VPRO van 1997 ontworpen door MVRDV bestaat uit geplooid beton en gaf het sein tot veel krulgebouwen.
De woningenkolos Piraeus op het KNSM-eiland in Amsterdam met geleidelijk op-en aflopende daken en gevels vond overal in Nederland navolging. Er zijn daarna veel gebouwen met een schuine daklijn verschenen.
De neergang van de rechte lijn is in volle gang.
Hulsman voert zijn kastelenarchitectuur terug op de behoefte naar een herkenbare plek en wil niets weten van de toepassingen door Alberts & van Huut in het vermijden van rechte hoeken en lijnen en gooit hun overwegingen in de antroposofische prullebak.
De behoefte aan kastelenarchitectuur komt volgens Hulsman door: “In deze tijd waarin alles sneller dan ooit lijkt te veranderen wordt de behoefte aan een eigen herkenbare plek groter. Wie een groot deel van zijn leven doorbrengt achter overal eendere computers en op echte en digitale snelwegen, wil zijn vrije tijd niet ook nog eens besteden in een volkomen neutrale omgeving. Juist bij de digitale en hypermobiele mens is er een verlangen naar gebouwen die eigen en herkenbaar zijn en geborgenheid bieden”.  
We kunnen ons in de verklaring van Hulsman vinden om er de ware reden van aan te wijzen namelijk de noodzaak om het menselijk aspect te benadrukken die er achter zit om de voorkeur te geven aan de schuine lijn en de krul en de afkeer van het eenzijdige principe van de rechte lijn; die onmenselijk is. 
Kastelenarchitectuur wordt gevoed door de wil om aan de dictatuur van de rechte lijn te ontkomen, maar Hulsman ziet dit niet of waarschijnlijker wil dat niet zien.

Een vingerwijzing naar Het boze oog geeft Ton Alberts in een interview waarin hij beweert zich met het ING-gebouw af te zetten tegen de heersende gladgestreken glazen blokkendozen. Gebouwen die de blik hebben van zielloze wassenbeelden. Alberts ziet Komrij als zijn medestrijder als hij de woorden van Komrij in dit verband gebruikt “hologige betonwaanzin”.

In Het boze oog waar hij volledig de draak steekt met de gebouwen van Van Gool, een architect die alleen rechthoekig kan bouwen, laat Komrij de loftrompet horen over Casa Mila van Gaudi waarbij hij aantekent: “De Casa Mila ademt dezelfde geest als de duiventillen in de rotsen van Cappadocie”. Misschien is Komrij  wel een mede inspiratiebron geweest; daar de rotswoningen in Turkije van belang zijn geweest voor ontwerp en verwezenlijking van Het ING gebouw.

Het ING-Gebouw is een bezwering een amulet als bescherming tegen Het boze oog.

GasUnie-Gebouw

Telkens keert de vijfhoek dit symbool van de gulden snede in het werk van Alberts terug, als het hart van de gebouwen, de gevoelsfactor in de organische architectuur.

GasUnie-Gebouw Groningen

De opvallendste zijn een vijfhoek in felle kleuren in de luifel boven de ingang en in de centrale hal klimmen in een eindeloze spiraal de vrij hangende trappen zestien verdiepingen omhoog en eindigen bij de vijfhoek in de nok.

Waarom de vijfhoek ten koste van de rechthoek. Daarop antwoordde Alberts in een interview: “In de kubische architectuur is het denken ver genoeg ontwikkeld, we moeten nu naar intuïtief ervaren. Wie zich in een rechthoekige ruimte bevindt, bepaalt onbewust aan de hand van coördinaten zijn plaats in die ruimte. Maar wie in een vijfhoekige ruimte staat, kan veel moeilijker die coördinaten uitzetten. Daardoor ervaart hij direct die ruimte. Juist dat bevordert het intuïtieve denken: het brengt een proces van creativiteit op gang. Zodra iemand begrensd gaat denken, belemmert dat de creativiteit. Door een andere ruimte dan een rechthoek, door een nieuw perspectief, wordt je vrijer”.

Alberts auteur van Een organisch bouwwerk 1990 waar hij zijn visie op sympathieke wijze uit de doeken doet, laat in het Hoofdkantoor Nederlandse Gasunie de natuur in de vorm van een hangende tuin het gebouw binnendringen.

Alberts liet zich bij het ontwerp van de Gasunie mede inspireren door een enorm rotsblok in Monument Valley in Amerika een rots die nog vaak als decor voorkomt in westerns. Daar zie je wat de natuur zelf aan gebouwen maakt.

Het ING gebouw werd de apenrots genoemd, het Gasuniegebouw kreeg de bijnaam Bommelsteyn.

Alberts is niet internationaal doorgebroken, wel werd hij tweede in de prijsvraag voor Parijs, waaruit de Arc de Defense is voortgekomen.

Hundertwasserhaus
ING-Gebouw en Gasunie gebouw
De rechte lijn wordt ontkent.

Het bouwen van Hundertwasser en Ton Alberts verraden de invloed van Antonio Gaudi. Niets is recht bij voorbeeld in het huis Casa Batlo, de muren golven er als gordijnen er is geen hoek van 90 graden.
De natuur is de grootste inspiratiebron voor Alberts en Hundertwasser. Bouwen heeft voor de organische architectuur de natuur als bondgenoot.
Om hun architectuur te begeesteren brengen Alberts en Hundertwasser planten en bomen aan. Hundertwasser spreekt zelfs over boomrecht voor de bewoners van zijn Hundertwasserhaus. Zijn gebouwde zuilen immers geen gestileerde bomen? Maar ze zien ook plaats voor kabouters om hun gebouwen te bewonen.

De vruchtbaarheidsgod Priapus was de god van de tuinen, hun beschermer. De wereld heeft deze fallische godheid onderdrukt en tot een dwerg laten verkommeren, waaraan de reusachtige (levensbrengende) penis ontbrak.

Voor Hundertwasser is de kabouter een soort God, een god uit oeroude tijden; de personificatie van het slechte geweten van de mens tegenover de natuur. Volgens Hundertwasser is voor de rationalistische architect de kabouter de grootste vijand.

Ton Alberts ziet het Gasunie-gebouw als een kabouterhuis gelooft dat kabouters recht hebben op een mooi gebouw. Zijn architectuur is er ook voor kabouters.

Dé filosoof van de natuur is Ton Lemaire, een van de meest oorspronkelijke denkers in het Nederlands. Tegenover de geometrische geest van de rationaliteit waar de rechte lijnen heersen stelt hij het bosdenken. In het gevestigde rationalisme is rechtlijnigheid en helderheid op hun plaats. Het bosdenken daarentegen laat zich leiden door gebogen lijnen en meanders, het aanvaardt het halfduister en de labyrintische complexiteit en veelzinnigheid van het levende.  

Lemaire komt tot een hypothese over het geloof in kabouters. Zijn stelling luidt: de kabouters die in volksgeloof en de kinderwereld voortbestaan, zijn de door de tijd en het christendom vervormde gestalten van de mensen die in prehistorische graven begraven zijn.

De kabouter is een reminiscentie aan een archaïscher verhouding met de natuur. Kabouter en vliegenzwam gaan vaak samen. De kabouter zou volgens Lemaire een echo van de geest van de natuur zijn, na gebruik van de vliegenzwam. Zo zoekt Lemaire de oorsprong van ons bewustzijn in de natuur.

In het werk van J.H. van den Berg is de natuur een belangrijk thema. Van den Berg haalt het bewustzijn uit het sacrale der goden maar wel via de natuur. Er zijn plekken met veel numen, daar begint het geloof, daar werden kerken gebouwd. Hoe komt Van den Berg aan zijn inzichten; door de ruiverkaveling met zijn rechttrekking van wegen en opruiming was er voor natuurgoden nauwelijks meer plaats; maar hij was bevoorrecht op te groeien in een gebied met bossen waar bomen gemerkt werden. Er waren weiden moerassen en poelen met in de nabijheid een kronkelende rivier. Het stempel van deze natuur draagt een menselijke maat.

Voor Hundertwasser Alberts Lemaire en Van den Berg is de natuur leermeester van het niet rechtlijnige denken. 

Waarom het ING Gebouw mooi is

De officiële architectuurkritiek was niet positief over het ING gebouw en vele architectuurredacties van tijdschrift en krant zwegen er over.
Vanuit de Technische Universiteit Delft is onderzoek gedaan naar de waardering van moderne architectuur. De mensen op straat zijn benaderd met de vraag wat men van bepaalde gebouwen vond. Uit dit onderzoek komt het Ing-gebouw als meest gewaardeerde gebouw naar voren.
Het grote publiek vind het mooi. Hoe komt het eigenlijk dat verschil in waardering tussen de mens in de straat en zij die er verstand van hebben. Deze discrepantie vraagt om een verklaring.
De vereerders van de rechte lijn zijn zeer eenzijdig en beperkt en zit men in een architectuur-circuit waar met dedain gesproken wordt over de organische architectuur dan wordt verwacht dat iedereen het daar mee eens is.
Men voelt zich boven de mens in de straat verheven en dat brengt domheid mee. Hoogmoed is altijd de hoogste vorm van domheid en domme mensen zijn niet meer in staat iets mooi te vinden.
Het ING gebouw is mooi omdat het een grote ‘demonstratieve zijnswaarde’ bezit. Vooral vanwege de gebogen lijn heeft het een ‘demonstratieve zijnswaarde’ oftewel in hoge mate ‘selbstdarstellung’; en heeft het een zeer menselijke impact die uitermate boeit. Bij het rechtlijnige bouwen ontbreekt dit totaal.

De voor enkele jaren overleden Stephen Jay Gould betoogt in een essay over Mickey Mouse dat naarmate Mickey’s persoonlijkheid zich verzachtte, veranderde zijn voorkomen, dat steeds jeugdiger werd. Aangename vormen zijn ronder. Door meer onderhuids vetweesel hebben baby’s en vrouwen in vergelijk met volwassenen en mannen rondere vormen en daardoor een grote signaalwaarde en aantrekkingskracht. Gould baseerde dit mechanisme op Konrad Lorenz; door deze het ‘Kindschen-schema’ genoemd. Lorenz beweert dat mensen de  kenmerkende vormverschillen tussen baby’s en volwassenen gebruiken als belangrijke richtlijnen voor gedrag. Jeugdige trekken wekken mechanismen op van genegenheid en koestering.
Bergen, bomen, wolken, kathedralen, borsten imponeren raken ons omdat ze ronde gebogen vormen bezitten.
De organische architectuur vinden we mooi omdat ze gebogen vormen heeft. En dat is geen empirische toekenning van de mensen alsof het een projectie is van menselijke eigenschappen; neen dit zit in het gebouw en is er niet door de bouwers ingestopt. Het ING gebouw heeft dit zelf gegenereerd.

Gould en Lorenz hebben hun wijsheid te danken aan Louis Bolk, die als eerste op de unieke bestaansvorm van de mens heeft gewezen. Bolk stond aan de bron van de ‘demonstratieve zijnswaarde’ door Buytendijk bedacht, die op zijn beurt Adolf Portmann inspireerde die deze zijnswaarde uitgebreid als “Selbstdarstellung” in zijn biologische antropologie onderbracht.

De demonstratieve zijnswaarde van het ING Gebouw is groot en de man in de straat weet dat te onderkennen.
Eveneens is de demonstratieve zijnswaarde van de metabletica groot en deze leer probeert de selbstdarstellung van de unieke voorvallen zo goed mogelijk tot hun recht te doen komen. Daarin zijn de organische architectuur en de metabletica verwant.  

De metabletica van J.H. van den Berg
en de organische architectuur bij Alberts & Van Huut

Ton Alberts en Jan Hendrik van den Berg
over de rechthoek en de rechte lijn                                           

Ton Alberts:
De belangrijkste jaartallen zijn in verband met de thematiek Rechthoek/rechte lijn.
1951 begon te werken als architect en hield zich door een ziekbed bezig met yoga.
1962 begon zijn eigen bureau als architect. Vanuit een soort spirutaliteit van de yoga ontdekte hij het verband tussen architectuur en spiritualiteit.
1971 kwam de doorbraak met het kerkje in Leeuwarden.
De organische architectuur is uitsluitend voortgekomen uit de spirituele yoga van Ton Alberts zelf en de ontdekkingen die hij deed rond de bouw van het kerkje in Leeuwarden.       
Geen directe invloed van Steiner en Gaudi, dezen fungeerden als bevestiging achteraf.
1979-voorbereiding-1983-bouwproces-1987-oplevering 
         van ING (NMB) gebouw        

1989-voorbereiding-1991-bouwproces-1994-oplevering

         van GasUnie gebouw

1990 publicatie van Een organisch bouwwerk

Jan Hendrik van den Berg

De belangrijkste jaartallen in verband met de rechte lijn en de rechthoek.
1968 In Metabletica van de materie waarvan de toetssteen de niet-euclidische meetkunde is om aan te tonen dat de meetkunde van de scherpe hoek en de stompe hoek deel uit maakt van de geschiedenis van mens en stof.
De eigenschappen van de wiskunde zijn communicatief van aard. Een eenzame wereld zal een andere meetkunde opleveren dan in een medemenselijke wereld. In De Dingen 1965 werd het menselijk aspect van afstanden reeds onderstreept in de vraag hoe lang is een meter. Voor een vermoeide is een meter heel wat langer dan voor een uitgeruste.
1977 Gedane zaken vestigt de aandacht op de onmenselijkheid van de rechte lijn. Dit besef is bij Van den Berg expliciet aanwezig. Toen ik bij een bezoek aan J.H. van den Berg hem de necrologie in de krant met de kop ‘De rechte lijn is een moordwapen’ liet zien, vroeg hij meteen: “kent hij (Hundertwasser) mijn werk”? 
1989 Hooligans bevat een hoofstuk ‘De horizontale lijn in de architectuur’ waarin wordt gezegd dat de horizontale lijn ons bedriegt en bedreigt.
1999 Architectuur, Millenium en Centennium met de contradictie tussen het Gasunie gebouw en het Groninger museum; het Gasunie gebouw ontdoet zich op positieve wijze van de rechte horizontaal en de rechte verticaal en het Groninger Museum doet dit met geweld.

Dit zijn de belangrijkste jaartallen, wat betreft dat Alberts en Van den Berg zich met de rechthoek en de rechte lijn bezighielden.
Er was Alberts nog al wat aan gelegen om te voorkomen dat hij een navolger van Steiner en Gaudi zou zijn. In zijn Een organisch bouwwerk betoogt hij dat ze pas  door hem werden ontdekt in 1976 en niet essentieel zijn geweest voor zijn eigen ontwikkeling in de vormgeving van zijn architectuur.
Er bestaat overeenkomst tussen Alberts en Van den Berg.
In ieder geval (syn)-chronologisch.
Van den Berg was er mee bezig tussen 1965 en 1999 (in geschrifte).
Alberts vanaf 1970 ( misschien wel vanaf 1965) tot zijn overlijden in 1999
Er is ten aan zien van de rechte lijn en de rechthoek overeenkomst tussen Alberts en Van den Berg, wat betreft de horizontale lijn kan men van een homoloog synchronisme spreken, maar er is meer.
Ik probeer hier de stelling uit te werken dat Van den Berg ook een vormgevende invloed heeft gehad op de organische architectuur van Ton Alberts.
In Geen toeval uit 1996 blaast Van den Berg de loftrompet over het toen nog geheten NMB Bank te Amsterdam als prijzenswaardig voorbeeld om aan de horizontaal te ontkomen. Natuurlijk niet beseffend dat de metabletische overpeinzingen over de scherpe/stompe hoek in Metabletica van de materie en over de rechte lijn in Gedane zaken mede verantwoordelijk zijn voor de vormgevende kracht van Ton Alberts en Alberts & Van Huut.
Geen geringe zaak ook al zou men slechts een beetje debet zijn aan prachtige gebouwen als ING-gebouw GasUnie gebouw en hier in Drenthe; museum De Buitenplaats te Eelde-Het Waterschapshuis te Coevorden-Gemeentehuis De Wolden te Zuidwolde en elders zo veel meer. 
In een ‘Wirkungsgeschichte’ van de metabletica zal de organische architectuur niet buiten schot blijven. Eigenlijk geen wonder wanneer je nagaat dat men kan zeggen dat in de metabletica de architectuur het instrument van haar hermeneutiek is te noemen.
De architectuur laat immers zien hoe het bestaan geaard is.
Ik haal de mogelijke invloed van Van den Berg op Alberts  voornamelijk uit twee passage in Een organisch bouwwerk, het boek van Ton Alberts.
Namelijk:
“Het is wezenlijk voor de mens dat hij zich nooit in een rechte lijn beweegt. Ik beschouw het als onnatuurlijk om gewoon de kortste afstand van a naar b te nemen, langs een rechte lijn. Zoals de Rijn niet in een rechte lijn van de Alpen naar de Noordzee loopt, zo zal ook een mens dat niet doen”.
En:
“De intuïtieve weg is het tegenovergestelde van het volgen van de rechte lijn van A naar B”.

Vergelijk dat wat Van den Berg opmerkt over de rechte lijn in Gedane zaken:
“Wie van A naar B wil wandelen…Dat is geen goed begin. Niemand wandelt van A naar B, om deze reden dat in niemands bestaan A of B voorkomt. Wie met betere woorden van deze boomgroep hier naar dat bochtje in de rivier ginds wandelt loopt een kronkelpad. De wandelaar gaat de voor hem de kortste afstand.
De wiskundige weert alle menselijke factoren uit zijn beschouwingen, wat maakt dat hij de kortste afstand als een rechte lijn tekent, en het ook niet belieft te hebben over boomgroepen en bochtjes in een rivier. Hij trekt zijn afstand van A naar B in een rechte lijn”, waarmee hij aangeeft dat hij met de menselijke betekenis van begin en eindpunt niets te maken wil hebben. Hij ontmenselijkt de afstand”.  

Mij gaat het vooral om a en b; bij beide in betrekking met een rivier en de (on)-menselijkheid daarbij.

Alberts benadrukt sterk door zo veel mogelijk rechte hoeken weg te laten het medemenselijk aspect van zijn architectuur. De oprechte communicatieve waarde van zijn eersteling in deze: Het kerkelijk centrum de Regenboog in Leeuwarden was voor hem exemplarisch .
Van den Berg benadrukt sterk dat de rechte lijn onmenselijk is.
Wanneer er geen directe invloed van de metabletica op Alberts is, dan frappeert de gelijke opvatting over het gaan en lopen van iemand en kunnen we Hunderttwasser erbij betrekken met zijn gezegde: “Ook als de mens wordt gedwongen om door lijnrechte straten en tussen rechte huizen te lopen, is zijn individueel-persoonlijke spoor nooit recht,maar ondergeschikt aan zijn momentane impulsen”.
Het essentiële belang voor Alberts van het kerkje te Leeuwarden toont het volgende prachtige en indrukwekkende citaat uit Het organisch bouwwerk:
“We kregen eens de opdracht om in Leeuwarden een kerkje te bouwen. Darbij moest heel moeilijk metselwerk worden verricht. Er bleek niemand te zijn die het kon of wilde doen. Toen kwam er een aannemer die zei: ‘Nou ja, ik zal er wel niets op verdienen, maar ik vind het ontzettend leuk om te doen en volgens mij is het een goede reclame. ‘De metselaars daarentegen reageerden met opmerkingen als: ‘Moet dat nou allemaal zo moeilijk?’
Toen zijn we met de metselaars gaan praten. We probeerden hen ervan te overtuigen dat het heel leuk zou zijn om zo te bouwen, dat ze iets moois zouden kunnen maken en wat een verschil dat zou zijn met de woningen eromheen. We wezen die mannen erop hoe mooi zo’n scheve muur is en hoe mooi de gewelven die ze zouden moeten metselen. Toen begonnen ze er plezier in te krijgen en veertien dagen later zeiden ze tegen me: ‘Het is toch eigenlijk wel leuk dit werk. ‘En weer veertien dagen later zeiden ze: ‘Het is eigenlijk fantastisch om zo te kunnen werken!’ Ze begonnen met liefde te metselen.
De voegers hebben prachtig werk geleverd, gewoon omdat ze het fijn vonden. De timmerlieden hebben heel moeilijke stukken timmerwerk verricht en deden dingen die we helemaal niet hadden voorgeschreven, alleen omdat ze het zo leuk vonden.
Toen het kerkje klaar was, constateerden we dat er iets bijzonders was gebeurd. Dit gebouw was anders! De dominee vertelde ons dat hij ontdekte dat hij een nieuwe toga moest dragen, omdat zijn oude in dit kerkje niet stond. Hij heeft toen een handgeweven toga laten ontwerpen. Een half jaar later zochten we hem nog eens op en toen zei hij: ‘Wat er met dit gebouwtje is… Ik weet het niet… Ik krijg nogal eens mensen die met problemen bij me komen, zoals een huwelijk dat slecht gaat. Vroeger ging ik dan op huisbezoek in de flats hier in de buurt. Vaak kwamen we er dan niet uit. Tegenwoordig vraag ik ze om hier bij mij in het kerkje te komen praten. En soms komen mensen hier binnen een uur tot elkaar! Dat móet aan het gebouw liggen! Dat is niet éénmaal gebeurd, maar wel tien-, twintigmaal. Wat is er aan de hand met dit gebouw?’ Uiteraard verstond hij het woord ‘liefde’ en hij beaamde meteen dat er met liefde was gewerkt. Weliswaar was ook de vormgeving anders, maar dat was veel moeilijker voor hem te begrijpen. In elk geval werd het hem duidelijk dat de liefde straalt uit de stenen en de muren van dit kerkje en dat dit inwerkt op de mensen die er lopen, praten of zitten. De dominee zei nog: ‘Dit werkt eeuwenlang. Wat met liefde gemetseld is –wat je dáárin stopt- dat ben je niet na drie jaar kwijt, dat blijft erin zitten’.
Daarmee hadden we een geweldige ontdekking gedaan. Liefde wordt vertaald in vorm en arbeid. Liefde en arbeid vinden samen hun weerslag in materiaal en vorm en heel lang blijven die spreken”.

Alberts noemt de bron van zijn werkwijze intuïtie en vindt zijn ontdekkingen toeval en zegt in zijn boek: “Jung zei al dat iets op je toe komt vallen” en vervolgt: “Via meditatie(yoga) kun je leren je intuïtie te laten werken” en over de intuïtieve weg: “Je kunt niet recht op je doel af stevenen: je moet vertrouwen hebben in de richting. Je draait er als het ware een beetje omheen en pas dan krijg je het te pakken”.
Deze intuïtieve weg van Alberts is een correlatie met de omsingelende werkwijze van J.H. van den Berg, een benadering die bekendheid kreeg door het laterale denken van De Bono eind zestiger jaren.
The Use of Lateral Thinking waarin ruimtelijk wordt omgegaan met onze denkprocessen is van 1967.
De metabletica van Van den Berg, synchroniciteit van Jung en het laterale denken kregen een eenheid in de organische architectuur van Ton Alberts.

Iemand met de inborst van Ton Alberts heeft zeker Metabletica van de materie en Gedane zaken gelezen en wat daar geopenbaard wordt over de rechte lijn, architectuur en spiritualiteit heeft hem meegesleept en zijn eigen opvattingen aangewakkerd.
Zijn boek Een organisch bouwwerk heeft dan ook de ondertitel ‘architectuur en spiritualiteit’.

Metabletica van de materie is een metabletica van ons ruimtelijk besef. Filosofie van het landschap uit 1970 van Ton Lemaire is een gelijktijdige aansluiting daaraan en bijna net zo origineel, alhoewel het gedachtegoed eveneens gevoed werd door de metabletica. In Filosofie van het landschap worden de consequenties onthuld van de profane openbaring van de wereld als landschap.
De ruimtebeleving op aarde geeft door middel van Metabletica van de materie van 1968 en Filosofie van het landschap 1970 haar geheimen prijs op het moment dat we met de ruimtevaart in staat zijn een buitenaards standpunt in te nemen in de maanlanding van 1969.
Om de ruimtelijke ordening organisch gestalte te geven sluit ik niet uit dat dit boek eveneens van belang is geweest om het denken over het organisch bouwen van Alberts te versterken. Filosofie van het landschap heeft nog steeds grote invloed onder meer op de landschapsarchitectuur dat een belangrijke component in de organische architectuur van Alberts&Van Huut is.
De tuinarchitectuur is een verlengstuk van het organisch bouwen. komt overeen met de metabletische benadering, waar naast de architectuur de natuur een belangrijke samenstellende kracht is.

De as waarom Metabletica van de materie draait is de architectuur als de grens tussen binnen en buiten en deze grens is het duidelijkst zichtbaar in het kerkgebouw. Metabletica van de materie laat zien dat door ontrouw aan God men na 1733 in beginsel niet meer in staat is een authentiek kerkgebouw neer te zetten. Dan is het frappant hoe Alberts in 1970 met de schuine lijn en de kromme hoek een authentiek kerkje bouwt.
Met het beginsel der gelijktijdigheid is het goed mogelijk dat Alberts op eigen houtje daar onafhankelijk is opgekomen. Hier suggereren we dat Alberts Metabletica van de materie heeft bestudeerd. 
Er wordt in Metabletica van de materie zeer expliciet gesproken over de scherpe en stompe hoek in betrekking tot de communicatieve impulsen van mens en wereld.
Zeker weten we het niet, maar ik ga ervan uit dat de metabletica een vormgevende, in ieder geval een versterkende invloed daarin, op het organisch bouwen van Ton Alberts heeft gehad.

Hundertwasser-Ton Alberts-J.H. van den Berg
Globaal is het werk van Hundertwasser en Van den Berg gelijktijdig tot stand gekomen.
Om de synchrone samenhang Van den Berg-Hundertwasser in ‘Logica der coïncidenties’ te bevestigen vond er een kleine coïncidentie plaats. Het is overbodig te vermelden dat zulke kleine voorvallen zeer aanmoedigend zijn om dergelijke denksporen te vervolgen. 
Op dezelfde dag dat ik de publicatie van J.H. van den Berg ‘Architectuur, millenium en centennium’ ontving, zag ik een reportage op de Duitse tv  over een postuum gebouw van Hundertwasser, een station te Ulzen.

We ontkomen er niet aan om een vergelijking tussen Hundertwasser en Ton Alberts te maken en men is nu niet meer verbaasd te weten dat er veel overeenkomsten zijn.
Terwijl Alberts met het kerkje in Leeuwarden bezig was maakt Hundertwasser zijn eerste architectuurmodellen. De aanzet tot de ING Bank 1979 en de tot-stand-koming ervan 1987 verliep gelijktijdig met de eerste bespreking 1977 en de oplevering 1986 van het Hundertwasserhaus. De onmisbare persoonlijke noot is het gegeven dat de necrologiën van Alberts en Hundertwasser er voor zorgden dat ze hun plaats kregen in een logica der coïncidenties.

Hundertwasser gaat radicaal te keer tegen de rechte lijn met een felheid alsof hij zijn afkeer wil patenteren. Misschien is dit de oorzaak dat Ton Alberts het accent legt op de rechthoek en op gematigde wijze zijn voorkeur voor de schuine hoek belijdt.
Alberts met zijn weerkerende demonstratie om eigen oorspronkelijkheid ten opzichte van Gaudi en Steiner te benadrukken doet geforceerd aan. Ook noemt hij Hundertwasser nooit. Ik veronderstel dat hij ideeën van Hundertwasser heeft geleend.
Alberts wilde door de tegenstand die hij zelf kreeg eigen originaliteit articuleren. Hij noemt de omstreden kunstenaars Hundertwasser en Van den Berg (in zekere zin ook een kunstenaar) nooit.
Alberts en Hundertwasser hebben het nogal eens over dat na de huid als lichaamsdeel, de kleding als tweede dat het gebouw ‘de derde huid‘ zou zijn.
Het was Hugo Palm een van de grondleggers van het bouwbiologisch denken in Duitsland, die het begrip ‘derde huid’ introduceerde om de ademde functie van een gebouw aan te geven.
Beiden beklemtonen de positieve communicatieve werking in het bouwproces, dat ook tot uiting diende te komen in het eindresultaat. Het gebouw op zich is in communicatie met bezoekers en passanten.
Hundertwasser hielp zelf een handje mee, van Alberts is dat (mij) niet bekend.
Hundertwasser zei dat rechthoekige gebouwen geen plaats boden aan kabouters; Alberts vond zijn gebouwen zonder haakse hoeken uitermate geschikt voor kabouters.
Beiden waren verzot op kleur; gebouwen moesten gekleurd zijn.

De volgende aflevering in het verval van de horizontale lijn is het Groninger Museum.

Nieuw Groninger Museum

Tegelijk met het Gasuniegebouw kwam het Nieuw Groninger Museum gereed in 1994.
Waren Hundertwasser en Alberts bewust met de horizontale lijn bezig; het is niet zo duidelijk dat dit het geval was met het Groninger Museum. Een fantastisch maar extreem bouwwerk.

Produkt van 4 architecten waarover Mendini de coördinatie en de regie had. Het concept bepaalde dat je aan het gebouw moest kunnen zien dat daarin totaal verschillende collecties een plaats kregen. Vandaar sterke contrasten tussen de paviljoens omdat de ene ruimte een andere functie had dan de andere. 
Het depot staat midden in het museumeiland in de vorm van dertig meter hoge gouden toren; de bewaarplaats is het hart van de verzameling van het museum. Het museum is niet alleen expositieruimte. In geen enkel ander museum wordt in de vormgeving deze functie verticaal als toren tot uitdrukking gebracht. Het vierkante benedendeel aan de andere kant is van baksteen om de aardse klei te weerspiegelen waaruit veel van de tentoongestelde archeologische voorwerpen zijn opgegraven. In de rondbouw daarboven wordt de collectie kunstnijverheid getoond. De ontwerper geeft dit aan met abstracte vaasvormen langs de rand.
De schrijver Levi Weemoedt keek er na en zag het nieuwe Groninger Museum: “Het bestond van links naar rechts gezien uit drie componenten: een aluminium trommel op een rood bakstenen fundament, dan een middenstuk met een mislukte mosterdkleurige imitatie van een gouden toren en ten slotte, helemaal rechts een scheepswrak een aangrijpend en uit roestige platen opgebouwd maritiem drama in de vorm van een achtersteven van bulkcarrier die in dichte mist overvaren was en daarna nog verschillende malen aangerand. Het was van alles wat en samen niks simpel gezegd en leverde een merkwaardige onderling hard tegen elkaar op vloekende mengelmoes van bouwstijlen op die varieerden van postmodern tot post mortem”.

Het dakpaviljoen van zwevende staalplaten is ontworpen door Coop Himmelb(l)au. De staalplaten in een sandwich-constructie zijn met elkaar verbonden door stroken glas daardoor heeft het dakpaviljoen de enige expositieruimte met daglichttoetreding. Want het concept bepaalde dat met kunstlicht de sfeer in de ruimten beter te regisseren valt.
De paviljoens liggen twee aan twee boven elkaar aan weerszijden van de goudkleurige toren en middengebouw. De delen van het museum eiland bestaat uit een cirkel vierkant en rechthoeken. Ze zijn met elkaar verbonden door een lange rechte gang. Wanneer we deze rechte gang exemplarisch opvatten voor de horizontale lijn dan staat deze lijn schots en scheef in het dakpaviljoen, dan wordt deze lijn met geweld vernietigd. 

Het paviljoen is in de stijl van het deconstructivisme ontworpen en gebouwd. Geen wonder dus dat er tussen alle steunen en curves van staal, kunststeen hout en beton nauwelijks rechte hoeken zijn.  Opvallend schuin en kakelbont een vrolijke chaos van materialen en vormen. Schots en scheef als een relict van een bomaanval.
Tuhuwabuhu schrijft een Duitse criticus. In vertaling van dit Hebreeuws woord wordt janboel gegeven. De scheve muren en vloeren en een dak dat doet denken aan neergevallen staalplaten verwekken een sfeer van verwarring en desoriëntatie.
Kortom oorlog aan de rechte lijn.

Het Groninger Museum
Dit als het ware ingestorte deel is een karkas dat de ‘horizontale lijn voorbij’ is.(J.H. van den Berg in ‘Architectuur, Millenium en Centennium’)

M.Knoop kwam met de visie in zijn boekje over het Nieuw Groninger Museum dat de chaotische gespletenheid op vele terreinen van de  hedendaagse maatschappij is getracht in deze architectuur gestalte te geven.
De belangrijkste architectonische verandering in de ogen van J.H. van den Berg die nu plaatsvindt bestaat uit het verwerpen van de horizontale lijn. Maatschappelijke heeft het de politieke consequentie; het einde van de egalisering. Is voor Hundertwasser de horizontale lijn een moordwapen, voor Van den Berg is de horizontale lijn een leugen omdat hij verschillen die er zijn en blijven egaliseert. De rechte lijn is vastgeklonken aan het gevaarlijke gelijkheidsprincipe. 

Gelijkheid is alleen maar mogelijk op politiek terrein, maar daar ze ons geleerd wordt als een goed van hoge morele waarde, doet dit een afgrond ontstaan tussen het particuliere en openbare leven.
Men heeft de gelijkheid niet tot stand kunnen brengen
De vrijheid beperkt
De broederschap uitgeroeid.
De luxe waarin geleefd wordt camoufleert veel omdat:
Het geld dat stom is
Maakt recht wat krom is

Nieuw Groninger Museum
De rechte lijn wordt met geweld aangevallen

Felix-Nussbaum-Haus

Felix Nussbaum 1904 Osnabrück-1944 Auschwitz
Als geen ander schilder van de eerrste helft van de twintigste eeuw heeft felix Nussbaum alle ervaringen na de erste wereldoorlog in zijn afbeeldingen vastgehouden en zich als deel van deze situatie gereflecteerd. Van de geborgenheid van een burgerlijk joodse koopmansgezini in Osnabrück via het snelle kunstenaarssucces in de metropool Berlijn werd het leven van nussbaum meer en meer door de rassistische ideologie van nationaal-socialistisch Duitsland bedreigd. Na jaren van vervolging, internering en ballingschap-Oostende, St. Cyprien, Brussel- werd Felix Nussbaum 1944 in Auschwitz vermoord.
Niet het Joods Museum maar het Felix Nussbaum Haus is het eerste gerealiseerde gebouw van de tot dan papieren architect Daniel Libeskind.
De architectonische context maakt een ruimte waarin de tragische verbinding van leven en werk van de in Osnabrück geboren kunstenaar tot een alles bepalende indruk wordt.
Met een systeem van affiniteitslijnen-tussen Osnabrück, Brussel en Auschwitz symboliseert de architectuur de voortdurende beweging en toenemende desoriëntatie in het leven van Felix Nussbaum. De atmosfeer van algehele onzekerheid bemiddelt het gebouw waar men ook gaat of staat. Nussbaum-Haus, Nussbaum-Gang en „Die Brücke” bieden de bezoeker niet het vertrouwde museumbeeld van afbeeldingen en gravures. In tegendeel: licht omhooggaande of neergaande vloeren, niet parallel verlopende muren, vensters zonder rechte hoeken of deelswijze transparante plafonds en vloeren zorgen voor constante irritatie.  
Ook de uiterlijke gedaante van het gebouwencomplex zet tekens. De gebruikte materialen hout voor de Nussbaum-Haus, beton voor de Nussbaum-Gang en zink voor „Die Brücke” staan met hun toenemende koude voor de levensweg van Nussbaum: van de beschemde jeugd via de tijd van vlucht en bedreiging tot de gewelddadige dood in Auschwitz

Deze muur, wand met de schuine uitsparingen doet sterk denken aan de interne houten afscheiding bij Het Goed Emmen.

Het gebouw bezit een mentaal kader waarbinnen zijn architectuur haar betekenis krijgt. De lichte hellingen in de vloeren symboliseren de instabiliteit van het huidige tijdsgewricht. Het verhaal van Nussbaum vooral door Auschwitz vormde het einde van de geschiedenis. Sindsdien bestaat er volgens Arthur Koestler een nieuwe kalender waarin de mensheid als totaliteit moet leven met  het vooruitzicht van haar uitsterven als soort. Tekenen wijzen er op dat ons voortbestaan niet meer zo lang zal duren. God trekt zijn handen van de schepping terug.
Het Felix Nussbuam Haus toont de ontzielde beschaving en traditie door het postmoderne ongeloof in een oorsprong en een bestemming.
De Nussbaum-Gang gaat scheef en de vloer helt licht (bijna 7%) gaat langzaam naar beneden onbemerkt wordt de bezoeker naar het einde getrokken, de gang loopt uit op het laatste schilderij van de tentoonstelling en de schilder voordat hij weg getransporteerd werd naar Auschwitz. Het schilderij is er een van een groot vermoeden het heet dan ook ‘Triomf van de dood’ en herinnert aan een allegorie van het Laatste Oordeel.

Het Felix Nussbaum Haus
De rechte lijn loopt dood; is overleden.

Het Goed Emmen

Minder spectactulair dan in Wenen Amsterdam Groningen of Osnabrück gebeurde in 1995 iets dergelijks met de rechte lijn bij Het Goed te Emmen.
September 1998 nam ik met de video een film op. Dat deed ik nogal ruim en met het doorlopen van de opname viel me een muur op van een gebouw. Het bleek een programma te zijn over de opening van het Felix-Nussbaum-Haus te Osnabrück door architect Daniel Libes­kind. Opvallend was dat een muur, een wand van hout met schuine uitsparingen me sterk aan de scheidingswand van de kring­loopwinkel deed denken, ook was er de vermelding dat de vloer schuin afliep. Deze gegevens gingen me enorm boeien. 
Zo raakte ik in de ban van de lotgevallen van de hori­zontale lijn. Na het Felix-Nussbaun-Haus kom je vanzelf het bestaan van het Joods Museum aan de weet en dit gebouw heeft net als het Felix-Nussbaum-Haus iets met de horizontale lijn. Zodoende bracht ik een bezoek in december1999 aan het Joods Musum te Berlijn.
Beide gebouwen zijn een schepping van de tot dan toe papieren architect Daniel Libeskind. 
Zo staat de kringloopwinkel door middel van zijn schuine uitsparingen in de houten scheidingswand aan de wieg van de metabletische werking op ‘mijn voorval’.

Zo kreeg ik via de inrichting van de kringloopwinkel Het Goed te Emmen de oproep om ook als metableticus aan het werk te gaan want dit is een ‘ver-verwijderd verband’ met het voorval Catch 22, dat er op het eerste gezicht niets mee te maken heeft maar in meta­bletische zin juist wel. Het bezoek van mij december 1999 aan het Joods Museum te Berlijn heeft zin om een metabletische lont in het begrip syn­chroniciteit van Jung te gooien om goed in mij te kunnen ageren. Temeer omdat Jung en zijn navolgers eigenlijk geen methode hebben.
Misschien Hopcke een beetje.
We kunnen het ‘ver-verwijderd-ver­band’ in deze samenhang dus zelfs letterlijk nemen.

Niet alleen dat ik door mijn belangstelling voor Jung met het werk van Van den Berg in aanraking kwam maakte mij geschikt om een verbond met synchroniciteit en metabletische coïncidenties aan te gaan, maar dus ook de omgeving van de werkzaamheden vooral bij de inrichting van de winkel bij de kringloopwinkel Het Goed zijn dus een voorwaarde om toegang tot de betekenis van het voorval Catch 22 te krijgen.
Hierbij staat de werkruimte centraal.
De ruimte -de werkelijkheid- bij de kringloopwinkel (de ruimtelij­ke voorstelling van de kringloopgedachte houdt een breuk met het causale eenzijdige denken in en het ruime denken van de kring­loopgedachte heeft iets metabletisch) is ook van belang.
De mengelmoes aan unieke voorvallen en ideeën in de metabletica is verwant, doet denken aan de draaimolen van Nietzsche’s gedachten. Te meer daar de grote filosoof van de kringloopgedachte met zijn ‘eeuwige wederkeer’ in dit verband zegt “Krumm ist der Pfad der Ewigkeit”.

Om een en ander in de samenhang van Het Goed met de horizontale lijn te verduidelijken, het volgende:
De HOEK van de  WINKEL
Zoals reeds eerder vermeld zomer 1995 kwam ik te werken bij kringloopwinkel Het Goed te Emmen. Winkel is etymologisch hoek, het is oorspron­ke­lijk de hoek van een ruimte waar overtol­lig goed was opge­steld en verkocht werd, het is goed te weten, dat een winkel en ook een kringloopwinkel als Het Goed bij de gratie van het overtolli­ge, van het surplus zijn bestaansrecht heeft. Toen ik bij Het Goed begon, hielp ik mee aan de oprichting van de scheidings­wand in de winkel, toen als zodanig aangebracht voor opslagruimte voor textiel en klein­goed.
Deze scheidingswand van hout heeft verschillende en onge­lijkmatige uitspa­ringen, bij twee doorgangen lopen de boven­ste lijnen schuin omhoog bij de ene schuin naar rechts bij de andere naar links of omgekeerd en om nog meer aan het rechtlijni­ge te ontlopen, liep de wand aan een einde schuin naar voren. Ook de omtrek van het zogenaamde theater is grillig. Een van de directeuren Bob Crebas richtte de winkel in en de stellingen kwamen niet haaks op de wanden maar moesten diagonaal geplaatst worden.  De gevel met de naam HET GOED erin is een ongelijkbenige vierhoek. De vloer in de boek­hoek is schuin gelegd in overeenstemming met de diagonale winkelinrichting, de schappen voor de kleine pockets gingen schuin omhoog en bij de afdeling lampen lopen de ophangbalken (die zijn niet voor mensen maar voor hanglampen bedoeld) schuin omhoog.
De winkel in Emmen is (was) uiting van de moderne behoefte om aan rechtlijnigheid te ontkomen.
Met meer pretentie gezegd, de macht van de horizontale lijn wordt in de kringloopwinkel Het Goed Emmen beëindigd en overgenomen door de diagonaal of beter door de schuine lijn. De diagonaal is als schuine lijn een aanval op de rechte lijn.
Dus niet alleen in de archi­tectuur maar ook in de vormgeving van de binnenhuis-architectuur van een winkel van Het Goed  zoals in Emmen de poging om met de tirannie van de horizontale lijn te breken. Dankzij de diagonale inrichting is het goed toeven in Emmen, de diagonaal heeft een veel rijker perspectief en laat veel meer speelsheid toe dan de stomp­zinnige rechthoek.
De rechte lijn heeft een verlammende stijfheid. We moeten nu eenmaal buigzaam maken wat verstard is.
Een speelse diagonale wijze gaat ook niet samen met een zogenaamde professionele aanpak. Een professionele aanpak is een verarming en werkt altijd ontmoedigend waarvan velen getuigen die van hun hobby hun beroep of wetenschap hebben gemaakt. Nu past ons hier een loflied op de amateuristische werkwijze.
In amateur zit amor-liefde. Zo is meteen gezegd dat professionaliteit liefdeloos is.
Zou men de boodschap van God verkondigen na eerst marketing en aan ‘public relations’ gedaan te hebben, dan zou niemand er een boodschap aan hebben. Ze is dan niet authentiek.
Vandaar dat deze kapitalistische materialistische maatschapij ons overspoeld met dingen en reclame, ze hebben geen overtuigingskracht, ze kwetsen ons, want de demon van het bezit tast alles aan wat hij aanraakt.

                         Het criterium
                         ligt niet in het centrum 
                        liever marginaal
                         dan centraal
                         en met een vloek
                         voor de rechthoek
                         is het ideaal
                         met de diagonaal.

De vijfhoek is het embleem van Ton Alberts.
Hier toegepast in de Raadzaal van gemeentehuis De Wolden in Zuidwolde, ontworpen door Alberts & Van Huut, opgeleverd in 2004.
Een ongelijkbenige vierhoek is verwerkt in het logo van de kringloopwinkelketen Het Goed, gepresenteerd in 2004.Ik vind dat ze wel wat van elkaar weg hebben.
Ton Alberts onderging de invloed van de antroposofie.
De voorkeur voor de schuine lijn heeft een van de oprichters van Het Goed Bob Crebas te danken aan het lezen van een artikel over de antroposofie.
Het Peace Flame House in Tusla Bosnië van Alberts & Van Huut heeft een uitsparing precies gelijk aan het logo van Het Goed.
De ruimte indelende kracht van Crebas bij de winkelinrichting van Het Goed Emmen, en om mij het beheer over de boeken te geven, stond mij toe goed te gedijen. 

Vóór Emmen was de schuine lijn ook te zien in de eerste vestigingen van Het Goed in Deventer en Enschede.
Bij de latere inrichting van de volgende kringloopwinkels werd weer gekozen voor een rechthoekige indeling. Door succes werd men toch van een alternatieveling, wie weet tegen heug en meug, money maker. Op jacht naar het grote geld moest het steeds groter en meer worden. Het meer is immers nooit vol. En daar past een speelse schuine inrichting niet in. 
Toen in 2000 de winkelruimte van Het Goed Emmen werd verdubbeld, heeft het veel moeite gekost om de diagonaal te behouden. In feite werd alleen met het kassa-blok en in de boekenruimte de diagonaal in de vorm van een ruit gehandhaafd.
De inrichting van het nieuwe gedeelte van Het Goed Emmen en het logo van Het Goed zijn overblijfsel een relict van de toepassing van de schuine lijn.
In de totstandkoming van het logo is de rol van Het Goed Emmen ook cruciaal. De vorm van het logo was al sinds 1995 te zien aan de omlijsting van de eerste ingang vóór de uitbreiding en werd daarvan overgenomen.

In 1995 bracht Bob Crebas me in contact met de schuine lijn; in 2000 was het Heidi Pronk die er voor zorgde dat de schuine lijn behouden blijft.

De Boekenruit
Om de uitbreiding van de winkel in te delen als een schuine met daarin de boekenruit kwam niet automatisch tot stand. Met lichte sociale druk bereikt men veel meer dan met grote sociale druk. Kleine oorzaken hebben soms grote gevolgen. Mijn ‘ancher women’ kreeg beslissende inspiratie om door te zetten, door mij plotseling boekenruud te noemen; mijn voornaam Ruud en ruit klinkt in de spreektaal van mijn dialect gelijk. De boekenhoek veranderde met de uitbreiding in een boekenruit en dat komt goed uit.

De schuine lijn staat tegenover de rechte lijn als de ruit tegenover het vierkant. Onderzoek van de psychologie van de waarneming door de fysioloog Ernst Mach toonde aan dat vierkant en ruit, hoewel geometrisch congruent volgens de waarneming niet identiek zijn. De ruit is dynamisch en groter dan het statische vierkant.

Rechtlijnigheid is niet alleen ruimtelijk een verarming, maar ook temporeel. De digitale weergave van de tijd op uurwerkplaten is rechthoekig en rechtlijnig op alle elektronische dashborden gelijk. Vroeger waren getallen eerder krulle­rig, opgebouwd uit vormen die te zien waren aan planten en veel meer verschillend. Het voorgaande ontleen ik aan Jacques Claes in zijn boek Waken bij werkelijkheid en om hem verder te citeren met: “In al zijn facetten zal het leven gaandew eg meer door rechtlijnige getallen gestuurd worden. De rechtlijnigheid viseert, mikt, puurt efficiëntie van tijd en ruimte uit het principe van de kortste afstand. Het is alsof het hedendaagse, Angelsaksische amerikanisme dat hoogtij viert in de domeinen van computer, ruimtevaart en management het voorbestemde medium is om deze rechtlijnigheid gestalte te geven”. In het kader hiervan kunnen we zeggen dat de rechtlijnigheid in klokken en horloges er voor zorgt dat we met recht zeggen de tijd wordt steeds meer opper­vlak­kig en dan heeft dit niet alleen een letterlijke beteke­nis.

De hiërarchie in organisaties van de overheid en particulier is ook rechtlijnig. Het bijgeloof aan deze rechtlijnige hiërarchie maakt dat in conflict de chef ten opzichte van de ondergeschikte altijd gelijk heeft want de hiërarchie schrijft voor dat de deelnemers in deze hiërarchie altijd gelijk hebben en krijgen want de hiërarchie is onaantastbaar.

Niet bij iemand als de eerder genoemde Hendrik Casimir toen die bij Philips werkte wilde hij ten opzichte van zijn ondergeschikten in geval van twijfel niets van reglementen weten maar liet de organisatie leiden door anarchie.

Frontaal, ‘recht aan recht toe’ kijken is euclidisch en vrij fixerend. Zoals de rechtlijnige onmenselijke koude blik van de nazi. Men kijkt trouwens bijna nooit iemand recht in de ogen. Uit eerbied. En als het al gebeurt, dan voor een kort tot zeer kort ogenblik. Zegt Claes in zijn boek waarvan de rijke inhoud alleen zijdelings en langzaam goed tot z’n recht komt. We trekken de conclusie: “Wie zijn naaste werkelijk ziet, in een tel, ziet een glimp van God”.

Het geloof in de rechte lijn is eveneens ingeroest in het oorzakelijk denken. Oorzakelijk denken wordt vaak rechtlijnig genoemd. Het metabletisch denken breekt daarmee. Eveneens het Jungiaanse begrip synchroniciteit. Vanwege dat er weerstand tegen het bestaan van synchroniciteit is, is er volgens Koestler, een van de weinigen in de wereld van de synchroniciteit die Jung kritisch behandeld en onontkoombaar in deze zaak; verraadt het de onover­win­ne­lijke moeilijkhe­den, zich los te maken van onze ingeroeste denkgewoonten volgens oorzaak en gevolg. Koestler constateert dat de verbreking van de alledaagse ketens van causale gebeurtenissen door een onwaar­schijnlijke samenloop van omstandigheden, die causaal geen verband met elkaar houden toch van groot gewicht blijken.  Iedere theorie die dergelijke verschijnselen ernstig tracht te nemen moet noodzake­lijkerwijze een radicale breuk met onze traditio­nele denkcategorieën inhouden.

Voor het traditionele eendimensionale wetenschappelijke denken zijn de begrippen bij zowel Van den Berg als Jung over synchroni­citeit van dubieuze aard

   
December 1999

Was ik op mijn werk nog alleen bezig met boeken; Overkwam me de coïncidentie met Catch 22; Kreeg op mijn werk het tijdschrift BRES in handen; Bezocht het Joods Museum te Berlijn.

De synchronistische contactlegger

Het is hier de plaats om de rol van de assistent bedrijfsleider Heidi Pronk in het licht te plaatsen. Ze is niet alleen mijn anchor-woman bij de kringloopwinkel;

ze zorgde er voor dat ik me alleen met boeken bezighield; ze ontpopte zich als de ‘synchronisti­sche contact­legger’, de trigster die met haar vraag naar anekdote de coïncidentie in beweging bracht. Haar essentiële aandeel kreeg nog eens extra nadruk, toen zij me enige tijd later naar Zwolle bracht waar ik bij DeSlegte Catch 22 aanschafte. Van haar mocht ik de vele BRES nummers meenemen om ze thuis rustig te bekijken. Door haar bleef de schuine lijn in de inrichting van Het Goed Emmen. Bij haar huis dichtbij het station parkeerde ik mijn fiets om naar Berlijn te reizen om het Joods Museum te bezoeken. Daarmee neemt zij als ‘synchro­nistische contactlegger’ ook in het metabletisch gehalte deel. De synchronistische contactlegger kan men als een beschermgeest zien. Een beschermgeest die in dit geval een ‘vision quest’ aanreikte om vragen op te roepen en antwoorden na te jagen.

De necrologie over Joseph Heller Goed doordrongen dat mijn voorval iets te betekenen had. Catch 22 was een markant voorval, een coïncidentie met  voldoende eigen kracht. Geïntrigeerd was ik en dit voorval kreeg extra betekenis door de persoon Heller en de inhoud van de titel van zijn boek, te lezen in de necrologie.

Catch 22 door Joseph Heller, zonder het boek gelezen te hebben, wees het overlijdingsbericht­ gelijk twee belangrijke dingen aan die in het leven zijn vervlochten en uitnodigden tot nader onderzoek naar de betekenis van Catch 22.

Ten eerste bleek uit de necro­logie, dat Heller een notoire nee‑zegger was
ten tweede had Catch 22 de inhoud van een ‘no‑win‑situation’.

Verzet siert de mens

Verzet u veel, gehoorzaam weinig
                       Thomas van Aquino

In mijn hoofd spookt “Der Men­sch ist ein Neinsager” van Max Scheler; La philosophie du non van Gaston Bachelard; L’homme revolte van Albert Camus en de rebel Henry Miller rond.

Het nee zeggen is fun­damenteel
niet voor jaknikkers en hielenlikkers
want er is geen plan
waar men zich aan houden kan
Men ziet geen been in geen enkel systeem
wie de wereld kent is nooit consequent
Spontaan daar komt het op aan
Is het intuïtief dan heeft men het lief.

Een dier is niet in staat nee te zeggen, maar wel de mens zelfs in de extreme omstandigheden van het concentratie- en doorgangskamp van Bergen Belsen; daar was Labi als Noord Afrikaan door de hocus pocus van het volkenrecht verzeilt geraakt  en deze Labi eet geen paardevlees. Labi die weigert in het concentratiekamp te eten. Waarom neemt de jood Labi vroeg men hem geen voedsel tot zich? Als antwoord fluistert Labi met een oneindige melancholie en ernst als een bekentenis tot zichzelf: omdat er verschil is tussen rein en onrein. Zo verhaalt Abel Herzberg in Amor fati 1946.
Zelfs in het concentratiekamp komt hier duidelijk tot uitdrukking dat de enkeling op grond van een positief nee edel kan zijn. Het is de aard van de collectiviteit die veeleer beestachtig is.
Kan men de Godheid vermurwen door niet te eten?

Albert Camus

Camus verstaat een L’homme revolte als een mens die nee zegt. De inhoud van dit nee betekent en bevestigt het bestaan van een grens. In elke daad van verzet ligt een erkenning opgesloten van iets wat het individu overschrijdt en dat naarmate die erkenning hem bevrijdt uit zijn onderstelde eenzaamheid hem aldus een motief tot zijn handeling tot zijn nee geeft.

Albert Camus Het verzet, het nee breekt de mens open en stelt hem in staat zichzelf te overschrijden. Het neemt waterkeringen weg waardoor stilstaande wateren tot woeste stromen worden.

Om dit te illustreren volgt een lang citaat uit het oeuvre van Henry Miller  Bekend eerder berucht als pornograaf, dat als een schaduw over zijn werk hangt om zijn anarchisme dat de kern van zijn werk is, weg te moffelen. Zijn woordslingerstijl heeft velen geïnspireerd. Beginnende literaten in het Nederlands zijn gebaat bij zijn verslag hoe hij begonnen is te schrijven. In het Nederlands staan allen bij hem in het krijt. De grote vier  Mulisch Reve Wolkers Hermans, vanzelfsprekend Jan Cremer, en tegenwoordig gaat zijn invloed door in Zwagerman en Grunberg en het zullen er veel meer zijn maar men schreeuwt het niet van de daken.

Henry Millers schrijversodyssee is een aanschouwelijke les voor iedereen die wil leren schrijven.
Zo begint een van de vele bekentenissen van Miller en deze komt uit zijn onweerstaanbare Tropic of Capricorn1939
“Het wonder en het mysterie van het leven –dat in ons wordt gesmoord zodra we verantwoordelijke leden van de maatschappij worden! 

Henry Miller

“Ieder individu zou zich moeten verzetten tegen
een levenswijze, die niet de zijne is”.

Bij Miller de neezegger, anarchist genoemd, die veel gevaarlijker en meer springstof de lucht injaagt dan Emerson en Nietzsche bij elkaar.

Tot op het moment dat we erop uit werden gestuurd om te gaan werken was de wereld erg klein en leefden we op de rand daarvan op de grens als het ware van het onbekende. Een kleine Griekse wereld die niettemin diep genoeg was om voor alle mogelijke variatie alle mogelijke avonturen en bespiegelingen te kunnen zorgen. En ook weer niet zo klein daar ze de meest onbeperkte mogelijkheden in petto had. Ik heb niets gewonnen toen mijn wereld werd vergroot, integendeel, ik heb eraan verloren. Ik wil hoe langer hoe kinderlijker worden en na de kindsheid in de tegenovergestelde richting verdergaan. Ik wil precies tegen de normale gang der ontwikkeling in gaan, overgaan in een soort superrijk van kinderlijk bestaan dat volkomen krankzinnig en chaotisch zal zijn maar niet zo krankzinnig en chaotisch als de wereld om me heen. Ik heb me aangepast aan een wereld die nooit de mijne is geweest. Ik wens door deze vergrote wereld heen te breken en weer op de grens van een onbekende wereld te staan die deze fletse eenzijdige wereld zal doen verbleken. Ik wil buiten de verantwoordelijkheid van het vaderschap treden en opgaan in de onverantwoordelijkheid van de anarchistische mens die niet gedwongen kan worden niet geflikflooid niet gevleid niet omgekocht niet belasterd. Tot mijn gids kies ik mij Oberon, de nachtruiter, die onder zijn wijd uitgespreide zware vleugels zowel de schoonheid als de afzichtelijkheid van het verleden uitwist; ik wens te vliegen naar een eeuwigdurende dageraad met een snelheid en genadeloosheid die geen plaats voor wroeging spijt of berouw overlaat.    

Van het begin af aan moet ik mezelf geoefend hebben om nooit iets al te zeer te begeren. Van het begin af aan was ik zelfstandig op de verkeerde manier. Ik had niemand nodig omdat ik vrij wilde zijn, vrij om te doen en te geven al naar mijn grillen me voorschreven. Zodra er iets van me verwacht of geëist werd stond ik op mijn achterste poten. Dat was de vorm die mijn zelfstandigheid aannam. Ik was met andere woorden verrot van het begin af aan verrot. Alsof mijn moeder me met gifstof had gevoed en ik ofschoon ik al gauw van de borst af was het gif nooit ben kwijtgeraakt. Zelfs toen ze me aan de borst had was het alsof ik volslagen onverschillig was; de meeste kinderen protesteren of doen alsof, maar het kon me geen donder schelen. Ik was al filosoof toen ik nog in de luiers lag. Ik was tegen het leven uit principe. Welk principe? Het principe der nutteloosheid. Iedereen om me heen voerde strijd. Ik zelf heb me nooit een inspanning getroost. Als het er veel van weg had dat ik me inspande was dat slechts om iemand anders een plezier te doen; in de grond kon het me geen barst schelen. En als jullie me kunnen vertellen waarom dit zo was dan ontken ik dit omdat ik bij mijn geboorte al een zekere mate van balsturigheid heb meegekregen die er bij mij niet uit te krijgen is.  Later toen ik wat ouder was heb ik gehoord dat ze hun lol op gekund hebben om mij uit de schoot te krijgen. Dat kan ik me volkomen begrijpen. Waarom verkassen? Waarom wegtrekken uit een lekker warm plekje een gezellige schuilplaats waar je alles gratis wordt aangeboden?   

Jantje Contrarie in de huid van Henry Miller.
Voor hem is schrijven de kunst van de ongehoorzaamheid.
Hier krijgt in zijn taaluitingen het nee een stem waarin een verheffing zit; zijn retrospecties bezitten een nihilistische transcendentie.

Om met Camus verder te gaan. Het verzet gaat voor Camus in beginsel niet verder dan het afwijzen van elke vorm van vernedering en schijnt pas zijn werkelijke zin te krijgen in het westerse denken. Maatschappelijk is de geest van verzet slechts mogelijk waar een theoretische gelijkheid zeer grote feitelijke ongelijkheden verbergt, daarom krijgt het verzet zijn werkelijke betekenis in onze westerse samenleving.
In het verzet wordt het leed zich bewust door allen gedragen te worden. Een geest door verwondering gegrepen, is de erkenning dat hij deze verwondering deelt met al zijn medemensen dat de hele mensheid lijdt door de breuk van het ik en de wereld. Het leed dat één mens ervoer wordt dan een gemeenschappelijke plaag. In onze dagelijkse beproeving speelt het verzet de rol van het cogito in de wereld van het denken: het is de eerste zekerheid. Maar deze zekerheid onttrekt het individu aan zijn eenzaamheid; alle mensen vinden er hun eerste waarde in.

Ik verzet mij, dus wij bestaan.

Gaston Bachelard

Volgens Hub Zwart in Boude bewoordingen treffen we de woorden niet en niets vaak aan in het werk van J.H. van den Berg. Misschien is dat te danken aan een van zijn leermeesters Gaston Bachelard.
Het denken van Bachelard wordt door de ontkenning van gevestigde meningen bepaald; zoals de niet cartesiaansche wetenschapstheorie, de niet euclidische meetkunde, de niet aristotelische logica, de niet newtonsche mechanica. Reeds in haar oorsprong is zijn denken in de kern van de zaak ‘een filosofie van het neen’.
Hij geeft de voorkeur aan het min-teken ten opzichten van het plus-teken.
Zelfs de apparaten van de techniek bezitten een ingebouwde negativiteit.
Participeren in de wetenschap is een levenslange anticipatie op het steeds opnieuw beginnen.

Gaston Bachelard

De essentie van La formation de l’esprit scientifique gaat ervan uit dat in wat men vernietigt men wetenschappelijk werk kan beoefenen.

Men kan slechts het verleden voortzetten wanneer men die negeert.

Men eert alleen zijn meester wanneer men hem tegenspreekt.  

Bachelard gaat ervan uit dat het menselijk bestaan niet te fixeren is. Elk kenmerk heft een vaststaande betekenis op. Zodra een kenmerk vastgesteld is er behoefte aan een tegengesteld kenmerk.
Eveneens in de meetkunde want de rechthoek is het negatief van de wereld.
Bachelard wijst op het gevaar van de eigendunk dat het rechtlijnige rationele denken in zich heeft om op een doodlopende weg te komen. Waardoor de menselijke kop verwordt tot een eeltknobbel, een kosmische banaliteit.
Maar men denkt naar de manier hoe men zich ergert.
Het verstand moet een geopend organisme worden met open functies. Hier hoort een veranderlijke aard bij.

Bekennen dat men zich vergist heeft is de grootste eer die men de scherpzinnigheid van zijn eigen geest kan betonen. Het betekent dat men zijn eigen cultuur doet herleven haar versterkt geconcentreerd belicht. Doch ook dat men haar naar buiten werpt verkondigt onderwijst.
Dan ontstaat het zuivere genot van het geestelijke.

Daarom spiraaldenken, daarin zijn veel impulsen tot  beweging die in elkaar omkeren.
Een spiraal verjaagt het geometrische uit het denken.

We vragen ons af wat Hundertwasser en Alberts met hun inzichten aan Bachelard verschuldigd zijn. Kenden ze hem? Het lijkt er op dat ze hem ten minste hebben gelezen.

Max Scheler

Het dier leeft helemaal in de werkelijkheid. En voor Scheler is mens zijn tegen deze vorm van werkelijkheid een krachtig neen slingeren. Tegen deze werkelijkheid moet men zich verzetten. De mens is het wezen dat dankzij zijn geest zich principieel ascetisch tegen zijn leven inhouden kan. 

MAX SCHELER

Der Mensch

    ist

ein Neinsager

De mens kan nee zeggen, is de asceet van het leven de eeuwige protestant tegen alle naakte werkelijkheid; hij bezit geen opportunistisch maar een constitutioneel neen tegen het driftmatige van het leven.

De mens moet het eigenaardige toeval koppelen aan dat in hetzelfde ogenblik toen het <<neen, neen>> begon, de mens eveneens de geest kreeg en dat dit verband houdt met de distributie van het feit dat er een wereld is en veeleer niet is en dat jezelf bestaat dan dat je niet bestaat.  

Vanuit zijn ressentimentstheorie komt  Max Scheler tot “Der Men­sch ist ein Neinsager”.

‘No win situation’

De metableticus
houdt zich allereerst bezig met de oorsprong,
is vooral historicus van de zijsprong
ziet de voortgang der geschiedenis
als een hink-stap-sprong
met het unieke voorval als bokkesprong.
Deze sprongen worden als eschatologie gedragen
door de eindsprong.

Twee verkenners die onze tijd vooruitzien; de metableticus J.H. van den Berg en de metahistoricus F. de Graaff hadden me het inzicht bijgebracht dat we ons op de rand van de afgrond bevonden. Men wil vandaag (omdat men er zo dichtop zit?) niet meer weten dat er een eschatologie mogelijk is en dat het einde der tijden wel eens dichtbij kon zijn. Het begin van de schepping is waarschijnlijk afgelopen.
(Die wirkliche Genesis is nicht am Anfang sondern am Ende. Ernst Bloch)
Catch 22 als een no‑win‑situation spoorde goed met dat we ons op een doodlopende weg bevinden.
De architectuur deed eveneens een duit in het eschatologisch zakje. Een paar maanden voor het voorval Catch 22 had ik het Fe­lix‑Nussbaumhaus te Osnabrück bezocht en dit is volgens de architect Daniel Libeskind een Museum ohne Ausgang; de vloer van de Felix Nussbaum-gang loopt naar beneden en de tento­onstel­ling van zijn schilde­rijen loopt letterlijk dood, ze eindigt dan ook met het laat­ste schilderij dat Nussbaum schilderde voor hij in Auschwitz terechtkwam, de ‘Triomf van de dood’.
Catch 22 speelde eveneens in de Tweede Wereldoorlog. Heller; een Jood, was in de harde werkelijkheid een vliegenier met oorlogsmissies. Eveneens is hoofdfiguur Yossarian, voor menig lectuur-liefhebber een favoriet personage, in de fictie van Catch 22 een bommengooier.
De aantrekkingskracht van Yossarian komt dat hij zich buiten het georganiseerde leven weet te houden door te deserteren.

Hier volgt de eerste passage waar catch-22 wordt uitgelegd. “Als je gek bent kun je afgekeurd worden, maar je kunt gekke mensen toch niet laten beslissen of ze al dan niet gek zijn.
Yossarian vraagt is de vliegenier gek en de keuringsarts Doc Daneeka zegt Ja zeker.
Kun je hem afkeuren?
Natuurlijk maar hij moet eerst vragen dat staat in de voorschriften.
Waarom vraagt de vliegenier het dan niet.
Omdat hij gek is zei Doc Daneeka. Hij moet wel gek zijn om nog altijd gevechtsmissies te vliegen na zo vaak aan de dood te zijn ontsnapt. Natuurlijk kan ik hem afkeuren. Maar dan moet hij het eerst vragen.
Dat is dus het enige wat hij hoeft te doen om te worden afgekeurd?
Dat is alles . Laat hem maar komen.
En dan kun je hem afkeuren? Vroeg Yossarian.
Nee. Dan kan ik hen niet afkeuren.
Bedoel je dat ze daartegen een maatregel hebben getroffen, een of andere catch?
Natuurlijk is er een catch antwoordde Doc Daneeka. Catch-22. Iemand die geen gevechtsmissies meer wil vliegen is zo gek nog niet.
Er was maar één catch en dat was catch-22: iemand die, geconfronteerd met reële en onmiddellijke gevaren, een bezorgdheid over zijn eigen veiligheid aan de dag legde, bewees daarmee dat hij geestelijk normaal was. De vliegenier was gek en kon worden afgekeurd. Hij hoefde er maar om te vragen, maar zodra hij dat deed zou hij niet meer gek zijn en zou hij meer gevechtmissies moeten vliegen. De vliegenier zou wel gek zijn als hij nog meer missies vloog en normaal als hij het vertikte, maar als hij normaal was moest hij ze vliegen. Als hij ze vloog was hij gek en hoefde ze niet te vliegen, maar als hij er geen zin in had was hij normaal en dan moest hij het wel doen.
Yossarian was diep getroffen door de strenge een voud van deze catch en floot eerbiedig.
Dat is me nog eens een catch, die catch-22, merkte hij op”. 

In de absurde schets van de oorlog is de navrante scherts in Catch-22 uit 1961 het literaire equivalent van de film Dr. Strangelove or how I learned to stop worrying and love the bomb uit 1964 van de grootste regisseur uit de vorige eeuw Stanley Kubrick.

Toen Heller wilde debuteren had het boek de titel Catch 18. Leon Uris, wiens naam met Exodus is verbonden en toen zeer populair zorgde er via zijn advocaten voor dat de titel werd veranderd om verwarring met zijn Mila 18 te voorkomen. Catch 22 werd in het Nederlands eerst ver­taald als Paragraaf 22; later toen het boek beroemd was bleef de Amerikaanse titel staan en kwam de aanduiding voor een kansloze affaire Catch 22 zelfs in de Van Dale te­recht en is daarmee een van de zeer weinige fic­tieve begrippen uit een buitenlandse taal die de Van Dale bereikten.

Catch-22 gaf een no-win‑­situation weer, werd synoniem met een uit­zichtloze situatie­, een doodlopende weg een kansloze affaire. Het is een regel die een contradictie is in zichzelf zodanig dat je altijd de klos bent.
Het was alsof met Catch-22 het besef van het einde der tijden in deze coïncidentie convergeren. Het is treffend dat door de dood van Heller ik met zijn werk kennis maakte.

De logica der coïncidenties hanteert de werkwijze van de metabletica met de metabletische methode samen met de eigenschappen van het begrip synchroniciteit volgens Hopcke.  Degene die de logica der coïncidenties hanteert is een nee-zegger met het besef te leven in een no-win-situation

De begripsapparaten die het toeval willen verklaren zijn gebrek­kig, haperen. Toch bezit ‘Logica der coïncidenties’ een ordening die niet op toeval kan berusten.
Maar de vraag moet volgens H.C. Moolenburgh in zijn boek over synchroniciteit As chance would have it-A study in coinci­dences niet zijn: “Wat is conicidentie?” maar zou moeten lui­den: “Wie is coincidentie?”.  En dan staart het antwoord je recht in het gezicht. Coïncidentie is een van de subtiele en bescheiden manieren waarop God tot zijn kinderen praat en door middel van de coïncidentie geeft Hij ons kleine zinspelingen op zijn aanwezig­heid.

Het Joods Museum Berlijn is een zinspeling, een soort antwoord op de tempel van Salomon en misschien een zichtbaar kenmerk van een nieuw verbond tussen God en mens.

Er is een nieuw paradigma en dat is een niet lineaire architectuur volgens Charles Jencks.
Nieuwe wetenschap genereert nieuwe taal en nieuwe metaforen.
Exemplarisch voor Jencks is Het Joods Museum in Berlijn. De architectuur van dit gebouw bevat de kiemen voor verdere ontwikkeling en zit vol toekomstige mogelijkheden.

Het Joods Museum Berlijn

Is een uitbreiding van het Berlijns museum met een Joods departement.
Je komt het gebouw in via de continuïteitslijn. Deze lijn, onderbroken door ‘voids’ is de spil van het gebouw; verbindt enerzijds het oude met het nieuwe gebouw. En het staat ook voor de overgang van de Joodse gemeenschap tot 1933 naar de gemeenschap die hier sinds 1945 weer aanwezig is.
Het gebouw van de architect Daniel Libeskind is een attractie op zich.
Mede geïnspireerd door Eenrichtingsweg van Walter Benjamin heet het idee achter dit gebouw ‘Between the Lines’

Er lopen drie hoofdlijnen in het gebouw. Een gefragmenteerde lijn die onderbroken wordt door onbereikbare leegtes. Die lijn loopt door en symboliseert min of meer de relatie tussen Joden en niet-Joden in Duitsland. Het kruispunt van de continuïteitslijn en de Shoa-lijn symboliseert de deportatie van joden uit Duitsland naar de concentratiekampen en aan het eind van de Shoa-lijn staat de Holocaust Toren. Die staat voor de vernietiging en ook voor de isolatie in de concentratiekampen van de Joden. Zowel de isolatie van de joden in de concentratiekampen als in Duitsland. Dit systeem van lijnen symboliseert de nazi periode in Duitsland. Daarom is het ondergronds. Dat is de afgrond van de historie.

Ook op de begane grond werd een weg aangebracht, die voert naar buiten naar de ETA Hoffmann-tuin. Daar wordt met de macht van de horizontale lijn volledig gebro­ken, die wordt uitgewist met deze uitweg naar de Exile Garten oftewel tuin der ballingschap.

In deze tuin staan 49 geordende meer dan manshoge betonnen blokken. De blokken pilaren staan schuin maar wanneer men er tussendoor  wandelt, lijken ze loodrecht te staan doordat de vloer in hetzelfde schuine vlak ligt. Ondanks dat je weet dat de vloer schuin is denken je ogen dat de hoek recht is. Die hoek geeft je de illusie dat alles recht is.

Je gaat wel >upside down<  vanwege dat je op ongelukkig gelegde kinderkopjes loopt en voortdurend je evenwicht dreigt te verliezen.

Uit de betonnen zuilen –symbolische grafstenen- op een onderaards bewatering systeem aangesloten, groeien olijfbomen die een vingerwijzing zijn naar het Joodse loofhuttenfeest.

Achtenveertig van de blokken zijn gevuld met aarde uit Berlijn. Zij symboliseren 1948 het jaar van de oprichting van de staat Israël. De 49e zuil is gevuld met aarde uit Jerusalem en stelt Berlijn voor.

De rozenhaag om de Exil Garten is met voorbedachten rade gekozen. De roos een levensteken verwondt en verzoent. Rozen waren in het antieke Jerusalem de enige in de stad toegestane planten.

Voor Hundertwasser is de rechte lijn het werk van de duivel.

Ton Alberts schrijft in zijn publicatie Een organisch bouwwerk over architectuur en spiritualiteit: “Rationaliteit zonder spiritualiteit is Goddeloos”.

Alberts wil stompe hoeken omdat in de natuur geen rechte hoeken voorkomen en mensen nooit rechte hoeken lopen. Hij vindt het wezenlijk voor de mens dat hij zich nooit in een rechte lijn beweegt en beschouwt het als onnatuurlijk om gewoon de kortste afstand van a naar b te nemen.

In Gedane Zaken van J.H. van den Berg vinden we: “Wie van A naar B wil wandelen altijd een kronkelpad gaat, want afstanden hebben een menselijke betekenis, terwijl een rechte lijn mateloos en onmenselijk is”.

Voor de wiskundige heet de rechte verbinding tussen A en B de kortste afstand. Zijn bijgeloof aan de kortste afstand wordt voornamelijk gevoed doordat hij alle menselijke factoren in zijn beschouwingen weert, wat maakt dat hij de kortste afstand als een rechte lijn tekent. De wiskundige trekt zijn afstand van A naar B waarmee hij aangeeft dat hem de menselijke betekenis van begin- en eindpunt niet aangaat. Hij ontmenselijkt de afstand. Hij zou liefst niet van begin-of eindpunt willen spreken. Zelfs het woord punt beziet hij met wantrouwen. Als er maar niet menselijks in steekt.

Lijdt het kronkelpad aan te veel menselijkheid. De kortste afstand laboreert zichtbaar aan te weinig menselijkheid.

En vraagt Van den Berg zich af: Zal het moedwillig wegstrepen van al het menselijke zich in de wetenschap die zich boven een zo strakke lijn opricht niet gaan wreken?

In het Joods Museum werd het duidelijk dat daar de macht van de horizontale lijn op de meest exemplari­sche wijze uitgewist wordt. Het causale denken is rechtlijnig en wordt de macht van deze rechte lijn ongedaan gemaakt dan krijgt de logica der coïncidenties in zijn meest brede zin en in alle hevigheid volledig kans.

Bij het Felix Nussbaum­haus loopt de horizontale lijn naar beneden en dood.  In het Joods Museum loopt vanuit het oude gebouw de horizontale lijn via een lange trap stijl omhoog naar een toekomst die nog altijd open ligt en biedt daardoor een uitweg.

Zegt men van de metabletische methode,

dat is geen weg, maar wanneer mensen

van de ene plek naar een andere plek gaan

dan is er een weg  en die is niet gesloten

want ’there must be some way out of here’.

gaat men via het synchrone pad van Jung

naar het smalle metabletische pad

dan is er een uitweg

deze uitweg heet:

LOGICA der COïNCIDENTIES

Bibliografie:
Ton Alberts: Een organisch bouwwerk-Kosmos-1990
   Vormgeven is een morele daad- BRES 91-1981
   Ruimte in de architectuur van de nieuwe tijd-Prana 55-1989 
Pek van Andel: Ongezochte vondsten.Een ABCvan Serendipiteit-2001
Karin Anema: De organische architectuur van Ton Alberts 
  en Max van Huut-Humanist oktober 1994
AO redactie: Carl Jung-AO no 866-1961
Architectuur in Nederland-Jaarboek 1994-1995
Gaston Bachelard:Die Philosophie des Nein-1980
   Poetik der Raumes-1960
   Die Bildung des wissenschaftlichen Geistes-1984
   Psychoanalyse van het vuur-1990
Willem Beekman: Dankbaar werk. Vruchtbare aarde nr. 4 1999
Deike Begg: Toevallig wel!?-2002
J.A. van Belzen: Metabletica en Wetenschap-1997
Walter Benjamin: Einbahnstrase
J.H. van den Berg: Metabletica-1956
   Het menselijk lichaam I en II-1959/1961
   Leven in meervoud-1963
   Metabletica van de materie-1968
   Gedane zaken-1977
   Koude rillingen over de rug van Darwin-1984
   EO interview-27.9.1997
   Metabletica van God-1995
   Geen toeval-1996
   Architectuur, Millemium en Centennium-2000
Aaron Betsky: Het bouwen van afwezigheid-Archis- nr.7 1998
Ernst Bloch:Das Prinzip Hoffnung
   Philosoophische Ansicht des Detektivromans in  
   Literarische Aufsätze-1965
Gerard Bodifée: Arthur Koestler-Klassieken van de wetenschap-1994 Jean Shinoda Bolen: Tao van de psychologie Louis Bolk: Hersenen en cultuur-1918    Das Problem der Menschwerdung-1926

David J.Bos: Onder het gezicht van de Eeuwigheid-Krisis juni 1996

Ole Bouman: Voorbij de muur-Archis-1997

F.J.J. Buytendijk: De vrouw-1971

   Anschauliche Kennzeichen des Organischen-1928

Albert Camus: De mens in opstand-1965

Frans Carlgren: Rudolf Steiner en de Anthroposofie. Zeist 1978

H.B.G. Casimir: Het toeval van de werkelijkheid-1984

Deepak Chopra: Synchronisch leven-2003

Jacques Claes: Metabletica of psycholo­gie van het geschieden-   

   Streven febr. 1971

   Jan Hendrik van den Berg-Denkerslexicon 1987, 1993 en 2001

   Waken bij werkelijkheid-1994

Richard Dawkins: Unweaving the Rainbow-1999

Hans van Dijk: Gebouwde ballingschap-Archis-1998

Robert Dulmers: Het Disteltijdperk-De Groene-21.7.99

Bob Dylan; All along the watchtower-1968

Jean-Henry Fabre: Leven en gewoonten der insecten

Marie-Louise von Franz: Over voorspellen en synchroniciteit-1984

EvdG: Toeval bestaat niet-Ode-nov/dec-1998

Gasunie:Bouwwerk Een hoofdkantoor voor Gasunie

Gasunie: Het basisverhaal over het hoofdkantoor van Gasunie

Gasunie: ABC van het Gasunie hoofdkantoor-Feiten & Cijfers

Walter Gerteis: Detectives op het spoor-1970

Stijn Geudens: Gedane Zaken? Bijna vijftig jaar metabletica

   Streven okt. 2003

André Gielis: De psychologie in het metabletisch denken van Prof. dr.

   J.H. van den Berg-Licentiaatsverhandeling-1977

Stephen Jay Gould: De duim van de panda-1993

Carlo Ginzburg: Sporen in Omweg als methode-1988

F. de Graaff: Anno Domini 1000 Anno Domini 2000-1977

   Prof. dr. J.H. van den Berg en de koude rillingen over de rug van        

   Darwin-Reformatorisch Dagblad van 27.9/4.10/1­1.10 1985

Stanislaf Grof: The Adeventure of Self-discovey-1988

Maarten ’t Hart: Een havik onder Delft-1992

R.J. van Helsdingen: Jung-1964

P.Hey: Wat hen bewoog 1989

Hilde de Haan/Ids Haagsma: De rechte lijn is een moordwapen-De   

   Volkskrant 22.2.00

Joseph Heller: Catch 22

Ruud Hemel: Een coïncidentie-Het Goed Nieuws- febr.2000

   De hoek van de winkel-Het Goed Nieuws-april 2000

Abel Herzberg: Amor fati-1946

Cees Hilberdink: Vormen ontstaan door intuïtie-Jonas-okt. 1999

Bart Hommersen:Een kostbaar geschenk.Jung en het zinvolle toeval-  

   Vruchtbare Aarde-nr.4-1999

Robert H. Hopcke: De zin van toeval-1998

George Hulskramer/Pety de Vries-Ek: Psycholoog in het teken van de

   verandering. Carl Gustav Jung-Onkruid-nr.28-1982

Bernard Hulsman:De onvermijdelijke krul-NRC/H-1.12.99

   Architectuurdokter NRC/H-21.2.00

   Herzien-NRC/H-25.9.00   

   De nieuwe kastelen NRC/H 5.1.01

   Een kerkje in een bierfles-NRC/H-10.5.02

Hundertwasser KunstHausWien Koln 1999

Hundertwasser: Hundertwasser-Haus Wien 1977-1986

   Verschimmelungensmanifest gegen den Rationalismus    

   In der Architectur 1958,1959 en 1 964

HUNDERTWASSERarchitectuur. Naar een natuur- en   

   mensvriendelijker manier van bouwen. 1997

Max van Huut:Bouwen met de natuur als bondgenoot-

   BRES 120-1986

   Organische architectuur-Prana 57-1989

Joachim Illies:Das Geheimnis des Lebendigen-1976

ING Bank: Anders bouwen

M. Jacobs: Metabletica, televisie, botanie, belletrie Streven 1976

Aniela Jaffé: Jung over de zin van het leven-zj

Joseph Jaworski: Synchroniciteit.De innerlijke weg naar

   leider­schap-2000

Charles Jencks:Architecture of the jumping universe-1995

 Erica Jong: De duivel loopt los-1994

Jaap Jongedijk: Persoonlijke herinneringen aan C.G. Jung

   door Prof. Quispel verteld BRES 52 1975

Frank Joseph: Zinvol toeval-2000

Carl Gustav Jung: Synchroniciteit 2000

   De mens en zijn symbolen-1978

   Über Synchronizität-Eranos Jahrbuch 1951-1952

   Herinneringen Dromen Gedachten-1991

Jüdisches Museum Berlin-1999

Jüdisches Museum Berlin.Konzept und Vision-1998

Paul Kammerer: Das Gesetz der Serie. 1919

G.Th. Kempe: Over schrijvers, speurders en schurken-1947

   Criminologie in existentialistische doorlichting

   Sprookjes voor ernstige mensen-De Groene 28.6.47

   Sprookjes voor volwassenen.De functie van de 

   Detecticeroman-De Groene 16.8.47

   Misdaad en misdadiger in de detectiveroman-1948

A.E. Kleyn­hout: Twintig jaar metabletica-Intermedi­air 22.4. 1977

A.B. Klots: Insekten-1960

M. Knoop: ‘Jan Hendrik van den Berg en zijn metabletica’ 

   AO nr.2281  8.9.1989

   Nieuw Groniger Museum. AO no. 2538 1994

Arthur Koestler: De wortels van het toeval-1973

   Dialoog met de dood-1948

   Johannes Kepler-1962

   Ein spanischer Testament-1938

   The Scum of the Earth-1941

   Arrow in the Blue-1952

   The Invisible Writing-1954

   The Sleepwalkers-1959

   The Act of Creation-1964

   The Ghost in the Machine-1967

   The Case of the Midwife Toad-1971

   The Challenge of Change-1973

   The Thirteenth Tribe-1976

   Janus-A Summing up-1978

Gerrit Komrij: Het boze oog 1983

Hans Kooger: C.G. Jung-AO no.2122-1986

Dreyer Kruger: The changing reality of modern man-1984

Ton Lemaire: Filosofie van het landschap-1970

   Binnenwegen-1988

   Godenspijs of duivelsbrood-1995

   Wandelenderwijs-1997

   Met open zinnen-2002

   De leeuwerik-2004

Paul Liekens: Toeval…hoe doe je dat?-2003

Daniel Libeskind: Museum ohne Ausgang-1997

Konrad Lorenz: Ganzheit und Teil in der tierischen und menschlichen  

   Gemeinschaft-1950

Wilhelm Mader: Scheler-1980

Thomas Mann: Buddenbrooks

   Tagebücher 1937-1939

   Schopenhauer en Nietzsche-2003

Elisabeth Mardorf: Dat kan geen toeval zijn-1999

Ilja Maso: De zin van het toeval-1997

Pieter van der Meer de Walcheren: Alles is liefde

Metabletics:J.H. van den Berg’s Historical Phenomenology 1999

Henry Miller: De steenbokskeerkring-1968

   De kreeftskeerkring-1963

H.C. Moolenburgh: As chance would have it-1999

Harry Mulisch: Bij gelegenheid-1995

   Het seksuele bolwerk-1973

Doron Nagan: Oorlog aan de rechte lijn-AD 2.6.04

NRC/H: Afkeer van de rechte hoek-18.8.99

NRC/H: Joseph Heller, schrijver van Catch 22, overleden.   

   14.12.99

Tom Ordelman: Het dossier synchroniciteit-BRES 109-110-

   111-1985

Henk van Os: Beeldenstorm 2 en 3 Amsterdam 1998/9

W.J. Ouweneel: ‘Zie hoe alles verandert’-Radix nr. 4 1991

Emmy van Overeem: Meedenkbank:natuur in beton-

   Elseviers Magazine 10.5.1986

S.Parabirsing: De metabletische methode-1974

F.David Peat: Synchroniciteit:brug tussen geest en materie-1988

Guy Lyon Playfair: Een grote geest ging van ons heen-

   BRES 101-1983

Adolf Portmann: Het dier en zijn verschijnning-1962

   Vom Lebendigen-1973

   An den Grenzen des Wissens-1974

   Biologie und Geist-1956

   Zoologie aus vier Jahrzehnten-1967

   Biologische Fragmente zu einer Lehre vom    

   Menschen1969

   Einführung in die vergleichende Morphologie der   

   Wirbeltiere-1976

Gilles Quispel:Bestaan archetypen-BRES 69-1978

   Mijn ontmoetingen met Jung-BRES 142-1990

   Gnosis en alchemie-BRES 200-2000

Harry Rand: Hundertwasser Keulen 1995

Pieter van der Ree: Organische architectuur Zeist 2000

David Richo: Onverwachte wonderen-2000

Thorsten Rodiek: Daniel Libeskind.Museum ohne Ausgang.1998

Robert Romanyshyn: Psychological Life-1982

   The despotic eye-1984

   Technology as Sympton and Dream-1989

   The Soul in Grief-1999

Jan Romein: Schets ener cultuurgeschiedenis van de 19e  

   Eeuw in Historische lijnen en patronen

Denis de Rougemont: L’avenir est notre affaire-1977

Max Scheler:Über Ressentiment und moralischer Werturteil-1913

   Die Stellung des Menschens im Kosmos-1927

Walter Schmiele: Henry Miller-1961

Bernhard Schneider: Daniel Libeskind.Jüdisches Museum

   Berlin-1999

Arthur Schopenhauer: Die Welt als Wille und Vorstellung

A.en T. Seifert: Toeval bestaat niet-2002

Rupert Sheldrake: A new Science of Life-1981

Jan van Spaendonck: Een analyse van de metabletische

   Methode-Gedrag nr.2 1974

Pieter Steinz: Een vrolijk ‘nee!’ tegen Amerika. NRC/H

   14.12.99

John Meurig Thomas: Benjamin Thomson uitvinder genie

   lastpak spion-Natuur & Techniek-12-1999

Jürgen Tietz: geschiedenis van de architectuur in de 20Eeuw-1999

Max Thürkauf-Die Gottesanbeterin-1984

Jan Gerhard Toonder: Artur Koestler en het menselijk       

   Dilemma-BRES 101-1983

 Paul Valéry: Oeuvres I-1957

P.Veldhuizen: Nietzsche en de kromme lijn-1999

H.S. Verbrugh: De man achter de metabletica 

   Geneeskundige Gids juli 1975

Simon Vestdijk: Edgar Allen Poe in De Poolsche ruiter

Ton Vis: Friedensreich Hundertwasser

J. De Visscher en W. Vandereycken: Metabletische

   perspectieven-1994

Jacques de Visscher: De fenomenologie van Jan Hendrik van den Berg, Inleiding tot Het gestoorde contact van J.H.van den Berg 1997.

Levi Weemoedt: De afdruk van een heel persoonsgebonden   

   smaak;Overpeinzingen over het Groninger Museum-Algemeen   

   Dagblad 4.11.95

R.A.J.M. Welten: Merleau-Ponty en de avonturen van het  

   communisme.Het probleem Arthur Koestler-Filosofie-nr.3-2003

R. Zanderink: Drek, drog of drug. Geschiedenis der geneeskunde.

   Mei 2001

Karen M. Hamaker:Inleiding tot Synchroniciteit van Jung-2000

Hub Zwart: Nawoord in ‘De kop van de bromvlieg van J.H.
   van den Berg’ 2001
   Boude bewoordingen. De historische fenomenologie (‘metabletica’)  
   van Jan Hendrik van den Berg-2002