Ton Lemaire en de metabletica
Zijn betoog in De tederheid 1968 zijn eerste boek, een essay over de liefde bevat de opmerking: “ dat het hem niet te doen is geweest om een kultuurhistorishe of ‘metabletische’ analyse te geven van de liefde zoals die in Europa in de loop van de eeuwen is beleefd en eventueel geëvolueerd”.
In een noot schrijft Lemaire: “ dat de westerse mens zich konstitueert tot de niet-identiteit van lichaam en ziel/geest en dat slechts een hermeneutiek van de integrale ervaring, die zich de metabletika van de menselijke zelfuitleg heeft gerealiseerd, kan zich rekenschap geven van de zin van het westerse lichaam-ziel-schema”. Zo gebruikt hij de term metabletica twee keer op een wijze die een grote vertrouwdheid met het gedachtegoed van Van den Berg verraden.
In Filosofie van het landschap is het eveneens meer dan duidelijk bij voorbeeld neemt hij de door Het menselijk lichaam geijkte term ‘het gesloten lichaam’ over; in zijn recensie over Filosofie van het landschap had Cornelis Verhoeven daar een aanmerking over omdat hij zich verbaasde dat Jan Hendrik van den Berg nergens, zelfs niet in de bibliografie, werd genoemd.
In het Instituut van Jan Hendrik van den Berg sprak men zelfs van plagiaat.
Eens vroeg ik Jaak van den Berk, de laatste medewerker van het Instituut voor conflictpsychologie (instituut ten behoeve van metabletisch onderzoek voor Van den Berg) of hij meer personen kende die verwant aan Van den Berg waren en hij antwoordde zonder aarzelen: Ton Lemaire.
De verwantschap tussen van den Berg en Lemaire blijkt eveneens uit dat velen die de metableticus appreciëren eveneens het werk van Lemaire goed vinden.
Van den Berg gaf nooit te kennen dat hij iets van Lemaire had gelezen. Wanneer ik er over vertelde was hij wel zeer geïnteresseerd, ik heb nog geprobeerd om hem te porren voor een bezoek aan Lemaire, hij was er van harte welkom, maar dit is niet doorgegaan. Ik vond in het Museum Dr. Guislain, waar de bibliotheek van Van den Berg terecht kwam, de drie eerste boeken van Lemaire maar ik heb toch sterke twijfels dat Van den Berg ze heeft gelezen.


Ik kwam in aanraking met Lemaire doordat ik Filosofie van het landschap vond in de plaatselijke bibliotheek, het boek zal me ongetwijfeld getroffen hebben door de titel en vooral de tekst op de achterflap, waarop de namen van Nietzsche en van Gogh genoemd werden. Indertijd waren dat voor mij mythische namen. De tekst sprak van ‘de angst van Van Gogh’ en ‘de vervoering van Nietzsche’; dat had dramatische kracht. Ook zal een voorpublicatie uit hoofdstuk 4 ‘De middag’ in de Volkskrant geïllustreerd met het omslag van de 1e druk misschien meegespeeld hebben.
Toen ik zijn eerste twee boeken De Tederheid 1968 en Filosofie van het landschap 1970 had gelezen was ik zeer nieuwsgierig naar het volgende boek Over de waarde van kulturen 1976 en dat viel bij eerste lezing zwaar tegen. Maar in de strenge winter 78/79 met veel sneeuw kwam ik langdurig op vorstverlet en besloot om het boek opnieuw te lezen en deze lezing werd een doorvorsing, alle passages die indruk maakten overgeschreven enz., sindsdien ben ik in Lemaire en werden alle volgende uitgaven zonder voorbehoud aangeschaft en met veel genoegen tot mij genomen. De indiaan in ons bewustzijn was eveneens een voltreffer. Zijn boek over Rousseau Het vertoog over de ongelijkheid van Jean Jacqes Rousseau en de bundel Binnenwegen zijn ook van grote klasse. Na zijn afscheid van de universiteit, officieel in 1990 en zijn vertrek naar de Dordogne werd zijn werk voor mij wel wat minder en was ik er niet zoals voorheen in gelijke mate van onder de indruk, misschien kwam het doordat hij geen feedback meer kreeg van studenten en collega’s via zijn, volgens velen, boeiende colleges. In deze eeuw is zijn werk minder oorspronkelijk, iets minder scherp en zonder venijn, wanneer het keurslijf van de universiteit er niet meer is, is de weerstand er tegen verdwenen.
Zijn portret door de Koninklijke Bibliotheek is dan ook voornamelijk opgehangen aan Filosofie van het landschap, Over de waarde van kulturen en De indiaan in ons bewustzijn. Om het een totaal-portret te laten lijken worden ook andere titels, tot 2015, genoemd. Dit portret zet dus zwaar in op de wetenschapper Lemaire van de vorige eeuw. Alhoewel met Met open zinnen en De val van Prometheus hij zich als een doorgewinterde maatschappijcriticus laat kennen. Zijn boeken over paddestoelen en vogels mogen er zijn. Zijn bundels Wandelenderwijs en Verre velden zijn net zo goed dan Binnenwegen. Met Onder dieren 2017 en zijn stellingname (de Holocaust tegen dieren) geeft hij ouderwets gif af ten aanzien van de huidige maatschappij. De rationele indeling van het arbeidsproces en de lopende band zijn niet begonnen in de autofabrieken in Detroit maar in de slachthuizen van Chicago. De nazi’s zijn door het voorbeeld van de abattoirs in de VS op het idee gekomen om mensen met name Joden, massaal en industrieel te doden in de gaskamers. In Onder dieren blz. 360.
Filosofie van het landschap, Over de waarde van kulturen zijn gecanoniseerd, dat kan men niet zeggen van De indiaan in ons bewustzijn. Wat dit laatste boek aangaat, het is een omissie en ook onbegrijpelijk dat de tentoonstelling in de winter 2012/13 over Indianen in de Nieuwe Kerk te Amsterdam geen gewag over De indiaan in ons bewustzijn werd gemaakt, dit geld eveneens voor de boekenreeks van Fritz Steuben over Tecumseh ;’de rode Napoleon’, waar we veel over het leven van de indianen kunnen leren, met de prachtige illustraties van Tjeerd Bottema, wel was er aandacht voor de in dit opzicht weinig zeggende Karl May.
In zijn voorstudie van Over de waarde van kulturen ‘Het westers kultuurmonopolie’ 1969 gepubliceerd in het tijdschrift ‘Proces’, hanteert hij de metabletische methode met zijn gedachte dat etnologie en kolonialisme uit dezelfde geest stammen (familiegelijkenis zou Hub Zwart zeggen); wanneer ze de uitheemsen in etnologie bestuderen worden ze gedegradeerd tot object, dat gebeurt eveneens in het kolonialisme wanneer ze uitgebuit worden.
Het tijdschrift ‘Proces’ kwam ik op het spoor via het boek van Jos Van Ussel Intimiteit, een boek dat ik ging lezen in het verlengde van De Tederheid. In de bibliografie was er een artikel ‘De westerse man’ door A.H.F.Lemaire en kwam er zo achter dat hij in dit tijdschrift artikelen had gepubliceerd, waaronder ‘Het westers kultuurmonopolie’.
Met het boekje Het lied van Hiawatha 2012, trof Lemaire zeer goed doel en heeft er een voltreffer aan zijn oeuvre toegevoegd. Het had weer een ouderwetse impact op mij. In 2012 door AMBO als Nieuwjaars uitgave aangeboden, een softcover. In 2014 in gebonden uitgave in het Ambo-fonds opgenomen. Het heeft een breed referentiekader van iemand met een groot receptievermogen en met empathie voor de lezer geschreven zodat je het toch gemakkelijk tot je neemt. Lemaire geeft de houding van de Amerikaanse kolonisten ten aanzien van de indiaan weer, daarbij is hij van zijn grote magistrale studie De Indiaan in ons bewustzijn 1986 uitgegaan.
Hij stelt het grote gedicht van The Song of Hiawatha door Longfellow in zijn boekje centraal, door de titel is dit natuurlijk vanzelfsprekend.
Een breed referentiekader met een groot receptievermogen zijn voorwaarden voor metabletisch onderzoek en om de metabletiek te begrijpen.
In Het lied van Hiawatha zit een metabletisch gehalte: voor Lemaire is het een veelbetekenende coïncidentie dat terwijl Longfellows gedicht verscheen, de laatste Objibwa in reservaten ondergebracht werden en dat gelijktijdig met The Song of Hiawatha, Walden van Thoreau en Leaves of Grass van Walt Whitman zijn verschenen, drie teksten om de VS, Amerikaans te maken. Pas met de definitieve discriminatie van de indianen kunnen de Amerikanen zich het land toe-eigenen. Fictief met Longfellow, Whitman enThoreau en feitelijk met de Objibwa in een reservaat. Dit vond plaats in 1853/54. Een toepassing van het beginsel der gelijktijdigheid.

Jan Hendrik van den Berg
Ontdekker en uitvinder van de metabletische methode
In de metabletica gaan feit en fictie samen.
Zo kunnen we van 1968 tot 2012 metabletische invloed aanwijzen. Het maakt de indruk dat deze in het werk van Lemaire een constante is.
Dit is voor mij bij voorbeeld ook goed zichtbaar in het volgende citaat uit De val van Prometheus uit 2010 blz. 182 “Ik signaleer verder dan een meer dan toevallige gelijktijdigheid valt te constateren tussen de opkomst in de natuurwetenschapen van ‘energie’ als sleutelbegrip en het formuleren van de wet van de entropie (midden 19e eeuw) met de uitvinding en verbreiding van thermodynamische machines zoals de stoommachine en tenslotte de doorbraak van het begrip ‘arbeid’ in de economie en filosofie, vanaf Smith via Hegel naar Marx, (de volgorde van deze drie zijn ons bekend van Leven in meervoud), die de mens als essentieel een arbeidend wezen beschouwt. De uitleg van de natuur en mensenwereld en bovendien van de werking van de machine in termen van energiestromen of verrichtte arbeid -die trouwens in elkaar vertaalbaar zijn – convergeren. Ze suggereren een homologie tussen het economisch bestel, de technologie en het energetisch opgevat universum.” Ik wil er wel bij aantekenen dat dit door Lemaire niet expliciet bewust hoeft te zijn.
Niet alleen beïnvloedde de metabletica Ton Lemaire, maar zijn Filosofie van het landschap 1970 is ook metabletisch significant en vormt een synchronisme met Metabletica van de materie 1968.
We laten dat via de ruimtevaart zien.
De ruimtevaart vormt met de metabletiek een metabletische eenheid.
1950 eerste astronautencongres-1947 het denkbeeld van een leer der veranderingen
1961 eerste mens in een baan om de aarde, Gagarin de eerste ruimtevaarder 1961 Het menselijk lichaam
1965 de eerste ruimtewandeling van Leonov 1965 De dingen, een voorstudie van Metabletica van de materie
1969 De eerste mens op de maan; 1968 Metabletica van de materie
Eigenlijk is het boek Metabletica een terreinverkenning, Het menselijk lichaam en Leven in meervoud waarin de gelijktijdigheden steeds meer op de voorgrond treden en kunnen als zodanig als voorstudies van de metabletische methode in Metabletica van de materie beschouwd worden.
Zo gaan ruimtevaart en metabletiek tamelijk synchroon in gesloten gelid door de tijd zodat ze intrinsiek verwant moeten zijn.
Lemaire beweert in de 6e druk van Filosofie van het landschap: “ dankzij de ruimtevaart is een planetair bewustzijn mogelijk geworden. Het bewustzijn van de mensheid als een geheel en van de aarde als een groot en uiterst complex ecosysteem”.
In het doorzien van de ruimte promoveren we Filosofie van het landschap 1970 complementair met de mens op de maan en Metabletica van de materie 1968 oftewel ze is met deze voorvallen metabletisch significant en kan dus beklemtoond worden. Een nieuwe visie op de ruimte gaf ook Arno Peters in dit ‘metabletisch tijdsgewricht’, hij introduceerde in 1967 een nieuw wereldbeeld in zijn wereldkaart met rechtvaardige door nieuwe projectie, juistere verhoudingen.
Met de nieuwe ruimte wisten de jongeren geen raad. Zie de wereldwijde protesten in Praag Parijs VS China
Volgens Lemaire is de ruimte in een cultuur en de beleving ervan niet een bijkomstige trek, maar drukt op een bevoorrechte manier de geest van die cultuur uit. De ruimte is het vlak waarin een cultuur een tijdperk hun levensorde projecteert. In dit vlak ‘expliceert’ een cultuur zichzelf ontvouwt zij zichzelf en legt zichzelf tevens uit, de ruimte is ‘explicatio culturae’.
De moderne mens is in zijn totaliteit bewoner van zijn wereld geworden, autonome en bewuste bewoner van zijn planeet. De mens ervaart zich als het ‘sujet voue au monde’: hij leeft niet alleen in de wereld als in zijn natuurlijk milieu, hij is een in-de-wereld-zijnde, zijn bewustzijn is niets anders dan bewustzijn van de wereld. Mens en wereld zijn elkanders beeld: de mens is veroordeeld om in de wereld nooit iets anders dan zichzelf aan te treffen, de wereld weerspiegelt in alles de aanwezigheid van de mens.
Maar juist als mens en wereld zozeer aan elkaar gebonden lijken te zijn dat ze alleen nog maar elkaar reflecteren, juist dan gaat de mens de aarde verlaten. (Alles naar Lemaire).
Zodoende is Lemaire niet alleen door de metabletica beïnvloed, maar stijgt in zijn Filosofie van het landschap of filosofie van de ruimte, daar ook boven uit en is het een metabletische coïncidentie met Metabletica van de materie dat eigenlijk een metabletica van het ruimtelijk besef is.
Conform de goddeloze teneur van Lemaire in zijn boek, is de overheersende neiging van Van den Berg in Metabletica van de materie dat de mensen gevraagd wordt zonder God uit te komen en dat het wel eens kon gelukken. Dat we in een entropie werelds gesloten systeem zitten.
Dit is ook de uitkomst van de verkenning van Paul Thung in ‘de mens als machthebber’ 1969 van de metabletische reeks tot en met Metabletica van de materie en schrijft Thung: “de reeks mondt uit in een heden waarin de mens meer dan ooit ‘thuis’ is, en tevens meer dan ooit eenzaam en op zichzelf aangewezen. Thuis, omdat de wereld eindig , bereisbaar en erkenbaar is en inderdaad ‘zijn’ wereld. Eenzaam, omdat voor God in deze wereld geen plaats meer is, binnen noch buiten. Van den Berg buigt van een in oorsprong fenomenologische methode af en komt uit op een primaat van de materie en daarmee op een primaat van natuurwetenschap en techniek . Het ‘buiten’, de aarde , de stof waarvan wij zijn gemaakt staan voorop. Wanneer onze wereld verandert, is het niet primair de spiritualiteit, de kennis van God , waarin wij voortschrijden, maar de empirie, de kennis der natuur (Metabletica van de materie, p. 386). Zo voortschrijdend zijn wij beland in een wereld die van God verlaten en levensgevaarlijk is, maar in beginsel bewoonbaar. Voor het eerst in hun geschiedenis wordt de mensen gevraagd zonder God uit te komen en te proberen samen te zijn. Het kon wel eens gelukken meent Van den Berg (p. 434)”.
Maar toch staat ook in betreffend boek (p. 421), dat de ruimtevaart blijk geeft van een nieuwe sacralisatie en oppert de mogelijkheid dat het ‘binnen’ voorrang toekomt (p. 422). We moeten beseffen dat Metabletica van de materie weliswaar een van de assen is (Thungs artikel is van 1969) waar de metabletica om draait, maar dat Van den Berg zijn eigenzinnige weg vervolgt en hij bekent in 1968 een Metabletica van God te willen schrijven (p.299). Uit Metabletica van God leren wij in 1995 dat de leer der veranderingen een leer van de synchronismen is. In 1968 is het beginsel der gelijktijdigheid van de metabletische methode nog slechts een van de zes beginselen. In 1995 komt God als Grote Synchronisator te voorschijn. In zijn artikel ‘Metabletics: Its Origin and Application’ 1999, waar de inhoud van Metabletica van God ter sprake komt, bekent hij de synchronismen als de harde kern van de metabletische aanpak, dit kan en wil men niet zo goed onderkennen.
Dankzij ruimtevaart en metabletische coincidenties hebben we nu een buitenaards standpunt.
Met Metabletica van God 1995 zijn er lacunes in het gesloten systeem en is er plaats voor het wonderbaarlijke met God als Grote Synchronisator.

De inhoud van de metabletische coïncidenties werken weleens als kanonschoten om mensen te overdonderen in tegenstelling met de subtiele ideeën van Lemaire.
De manier van denken op zich, de benadering in Filosofie van het landschap is dermate overtuigend dat ze na te volgen is en dat dit denken gemakkelijk convergeert met de metabletica naar coïncidenties; dit laat het artikel ‘Rotsen als eco symbool’ zien. Bom, de auteur vraagt zich af waarom er zoveel keien in de openbare ruimte worden geplaatst, of de keien een verborgen boodschap in zich dragen en probeert dit aan de hand van Filosofie van het landschap te verklaren. Lemaire’s denkmethode met zijn grote interpretatieve kracht is blijkbaar een voorbeeld.
Lemaire wees op de relatie tussen het denken in een bepaalde tijd en de manier waarop kunstenaars de natuur afbeelden. “Elk landschap is een momentopname van de ‘explicatio culturae’ van dat ogenblik. Het verschijnen van het landschap op de 15e– en 15e-eeuwse schilderijen is symptoom van een diepgaande verandering van de westerse ruimte”.
Bom gebruikt vooral het voorwoord bij de 6e druk 1996. In dit nieuwe voorwoord van Filosofie van het landschap keert volgens Lemaire in onze tijd, het toeschrijven van spirituele elementen aan het landschap, terug. Lemaire eindigt zijn voorwoord met: “Want niet de mens is de maat van alles, maar de aarde is de maat van de mens”. Bom suggereert dat deze reflectie vaste vorm krijgt door kale keien, rotsen in onze steden en dorpen neer te leggen. De geïmporteerde zwerfkeien zouden het definitieve einde symboliseren van het idee dat de mens de heerser over de aarde is.

De kritische ideeën van Ton Lemaire treffen als pijlen in vergelijk met sommige metabletische coïncidenties van Jan Hendrik van den Berg die ons raken als kanonskogels.
Bij navraag van Bom aan Lemaire kan deze geen diepere betekenis zoeken achter dit keien-verschijnsel. Vanuit Frankrijk laat Lemaire weten: “Eerlijk gezegd weet ik niet wat ik ervan moet denken, behalve dat het kennelijk een soort mode of zelfs hype kan zijn. Maar wat een diepere en meer bevredigende verklaring zou kunnen zijn, al dan niet in het verlengde van sommige van mijn stellingen toentertijd , ik kan er niets zinnigs zeggen.”
Toch suggereert Lemaire in Filosofie van het landschap 1970 dat de versteende landschappen in het surrealisme vooruitlopen op wat binnen enkele eeuwen het gezicht van onze planeet zal zijn en zou de permanente structuur van onze wereld zichtbaar gemaakt zijn.
Zowel Van den Berg als Lemaire roepen in hun boeken tot denksporen met coïncidenties op en vinden weerklank om eveneens dergelijke samenlopen van omstandigheden vast te leggen en te duiden.
Stijn Geudens deed dat in het verlengde van Metabletica van de materie met een aanvulling ‘Kerkbouw en theologie in de Middeleeuwen Drie metabletische momenten’ in het nu alleen nog online bestaande tijdschrift Streven 2018 om aan te tonen dat de werkwijze van Van den Berg bruikbaar is en Bom dacht verder in het spoor van Filosofie van het landschap in zijn artikel.
In 2017 terwijl het Bom, het gebruik van keien ging opvallen, maakt een kunstenaar een rots. Voor Bom kan dat geen toeval zijn. Eerder synchroniciteit, gelijktijdigheid van denken.
Zowel Van den Berg als Lemaire kregen geen wetenschappelijke aanzien en geen officiële erkenning. Als docent vielen ze zeer in de smaak, eveneens bij hun lezerspubliek, maar dat werd nooit gehonoreerd in een prijs als bij voorbeeld de PC Hooftprijs.
Door de metabletische aanpak ging men hen fileren, om hun in diskrediet te brengen. Dit laat Johan Velter zien. Ook voor Johan Velter is er overeenkomst van Lemaire met Van den Berg. In een op de persoon gericht artikel verwijt hij Lemaire met De vleugels van de ziel, er met de pet naar te gooien met een onzorgvuldige denkmethode en om dit te onderstrepen ziet Velter de aanpak van Lemaire als metabletisch en geeft deze weer als volgt “Zijn werk is geen beschrijvende studie maar een metabletische. Hij verbindt gegevens uit verschillende culturen en tijden en brengt dit samen in 1 omvattend idee”. Zijn boek zou daarmee een louter metafysisch boek zijn. Zijn minachting voor Lemaire doet er nog een schepje boven op en om dat te benadrukken, noemt hij Lemaires benadering metabletisch. Zo wordt een van onze oorspronkelijke denkers neergesabeld. Ooit werd Lemaire in De Groene de Cruyff van de Nederlandse filosofie genoemd, Velter veranderd hem in de Dan Brown van de Nederlandse filosofie.
De overeenkomsten in benadering van Lemaire en Van den Berg van unieke voorvallen zetten zich in het laatste werk van Lemaire door. In zijn artikel ‘Boom en landschap’ september 2021 is het Descartes in zijn betoog Over de methode om de mensen ‘meesters en bezitters van de natuur’ te maken. Hij maakt een vergelijking met het bos. Je moet methodisch te werk gaan, in een rechte lijn lopen. Juist in de tijd van Descartes werd een begin gemaakt met de moderne bosbouw. Dat hield in dat er brede, rechte wegen door de bossen werden aan gelegd. Lemaire zegt dan: “Het rationalisme in de filosofie trad gelijktijdig op met een rationele exploitatie van de natuur zoals de bosbouw”.
Op een andere plaats schrijft Lemaire: “dat de landschapschilderkunst een grote bloei doormaakte in de 19e eeuw; tevens trad de belangstelling voor bomen sterk op de voorgrond. He ligt voor de hand om zich af te vragen of de gelijktijdigheid meer is dan toevallig en of er tussen beide wellicht een intrinsiek verband bestaat”.
In 2021 was Lemaire winnaar van de Groeneveldprijs en de laudatio werd door Petran Kockelkoren verzorgd, voor wie het gereedschap om tot inzicht te komen van Lemaire gegrondvest werd door een: De Tederheid vanwege de lichamelijke tast als voorwaarde van kennisververwerving en Kockelkoren haalt hier Max Scheler erbij met de ‘charitas’ een vorm van liefde, die de voorwaarde is voor het verwerven van betrouwbare kennis, twee: Filosofie van het landschap door de afstandelijke benadering van het centraal perspectief maakt ons er attent op dat de perspectief een specifiek cultureel regime betreft dat wordt opgelegd aan de zintuigen, neemt en drie: de etnografisch geïnformeerde kritiek op de moderniteit van De Indiaan in ons bewustzijn. Dit zijn volgens Kockelkoren toegangswegen met een scherp conceptueel instrumentarium.
Wij zien hier een duidelijke parallel met Van den Berg voor wie Een: de fenomenologie bepalend was geweest voor de metabletische benadering, die op een gegeven moment zelfs historische fenomenologie werd genoemd en Max Scheler is een inspiratiebron voor Van den Berg. Twee: het regime van de centrale perspectief en waardoor dit mogelijk was kan men nalezen in Het menselijk lichaam ⅠⅠ Het verlaten lichaam van J.H. Van den Berg, waarin de centrale perspectief ontstaat als het subject in het lichaam intrek neemt om alle ordening in een centrum in een oog bijeen te voegen. In Metabletica van de materie vinden we de belangrijkste regel van de centrale perspectief, de graad der verkorting wordt bepaald door de afstand van de toeschouwer tot de waargenomen zaak. Drie: terwijl Lemaire na zijn eerste twee boeken waar hij afstand van nam, vooral van De tederheid. Een betoog over de liefde moet je in een maatschappelijke context plaatsen bekent hij in De Groene Amsterdammer 1986 aan Jerke van der Geest en dat had hij nagelaten. In de vroege jaren zeventig kwam hij tot meer maatschappelijke inhoud wat resulteerde in Over de waarde van Kulturen 1976 en later met onder andere, colleges ‘marxistische antropologie’tot maatschappijkritiek. Hij ontpopte zich als een sociaal criticus.
In dezelfde tijd veranderde het metabletische onderzoek van Van den Berg in maatschappijkritiek met De Reflex 1973, want zijn boek is een ‘metabletische tegelijk maatschappijkritische studie’.
Gedane zaken 1977 deze metabletica van de toekomst heeft als tweede ondertitel ‘Metabletica van de materie deel 2)’, maar tussen haakjes. Daarmee is voor Van den Berg uitgedrukt, dat de verandering in de materie minder sterk wordt beklemtoond dan in de oorspronkelijke opzet lag. De maatschappelijke gebeurtenissen van de laatste jaren brachten mij van dit voornemen af.
1981 publiceerde hij een lezing in Hoogte in de kerkbouw over de Cistercienzer Abdij Sint Sixtus te Vleteren, nabij Ieper om duidelijk te maken in welke richting de kerkbouw zich sedert Metabletica van de materie beweegt. Deze nieuwe kerk gaf Van den Berg een paar lessen moderne maatschappijleer.
In Koude rillingen over de rug van Charles Darwin 1984 is de strijd over Dar
In Hooligans Metabletisch onderzoek naar de betekenis van Centre Pompidou en Crystal Palace. Het woord vooraf eindigt met: “Dat het Centre Pompidou de kijker, elke kijker, een lesje maatschappijkritiek geeft staat voor mij vast”.
Het is duidelijk dat Kockelkoren De Tederheid anders inschat dan Lemaire zelf. Niet alleen dat dit boek volgens Kockelkoren Lemaire mogelijkheden verschafte om de wereld te kennen, maar het boekje vormde voor hem de voorbode van zijn latere boek Met open zinnen. Hier heeft Kockelkoren Jacques De Visscher aan zijn zijde , die in een boeiend essay over zijn oeuvre tot de slotsom in ‘Ton Lemaire’ komt: “Lemaire is zijn thema van de tederheid trouw gebleven in de beoefening van een ecologische wijsheid en in het latere werk zou de fenomenologie zijn inbreng blijven houden.


Ton Lemaire: Van fenomenoloog naar maatschappijcriticus
Lemaire zijn eerste twee boeken zijn in de geest van de fenomenologie geschreven, citaten van Rumke, Buytendijk. (de leermeesters van Van den Berg) Daarna neemt hij afstand van De tederheid en bekent er niet meer achter te staan, te weinig maatschappelijke implicaties, de fenomenologie krijgt veel minder nadruk, die in zijn eerste twee en zijn succesvolste boeken, sterk aanwezig was. Hij ruilt deze in voor antropologie en marxisme. Op De tederheid komt hij in geschrifte niet weer terug (ongelukkig in de liefde?). Behalve in Over de waarde van Kuturen, blijkbaar had hij er in 1976 nog niet helemaal mee afgerekend.
In de indrukwekkende afsluiting van zijn boek ziet Lemaire mythe en rede identiek, omdat in beide gevallen niet de mens denkt, maar zich de natuur haar eigen door de menselijke geest bemiddelde identiteit herinnert. Hij begroet een nieuw soort leven: een natuurmystiek. Mogelijk geworden door natuurwetenschap die de ruimte opent voor een nieuwe ervaring van eenheid met de kosmos. Een vorm van natuurervaring die na de dood van god en van de mens zelf als een aanmatigend subject, de mens de ervaring van de verwantschap van alle leven biedt en van de ultieme werkelijkheid van de dood.
Verstopt in een laatste noot schrijft hij: “In mijn twee eerdere boeken heb ik, respectievelijk met betrekking tot komunicatie met de ander en die met de natuur , een schets gegeven van een dergelijke natuurverhouding. Over de waarde van kuturen is o.a. een poging om beide eerdere essays in een breder verband te plaatsen”.
Filosofie van het landschap is blijvend voor Lemaire van belang. Een nieuw belangwekkend voorwoord in de 6e druk van1996 en in 2002, de 7e druk, een extra nawoord, meer een bibliografische toevoeging van wat hij sinds 1970 over het landschap gepubliceerd had.
In 2019 verscheen de 12e druk, een jubileumuitgave; 50 jaar geleden geschreven, met een nieuw voorwoord en 2 artikelen toegevoegd die eerder elders verschenen.
De laudatio door Kockelkoren is een kolfje naar de hand voor de verbanden die hier worden gelegd. Hij kent naast het werk van Lemaire eveneens dat van Van den Berg. Hij noemt hem in zijn bewerkte inaugurele rede Techniek: kunst, kermis en theater en in zijn artikel ‘De esthetische wending in het natuurdebat’ roept hij Robert Romanyshyn op in zijn betoog over de ruimte en schrijft: “Romanyshyn is een Amerikaanse leerling van de Nederlandse psychiater en metableticus Jan Hendrik van den Berg, wiens werk een sterk fenomenologische inslag heeft”. De sfeer in dit artikel en de verwijzing naar Romanyshyn’s boek Technology as symptom and dream brengt me ertoe Kockelkoren een kenner van de metableticus te noemen en het komt goed uit, dat dit in samenhang met een verhaal over perspectief gebeurt.